Dak voor het lichaam en een uitzicht voor de geest
Dat was schrikken op 5 februari 2024. Ik las het bericht dat de Stichting Buitenplaats Doornburgh stopt. Het was een stichting met een geweldig interessante programmering op het snijvlak van kunst en wetenschap. Op een meer dan fantastische locatie: Buitenplaats Doornburgh in Maarssen. Een buitenplaats met een voormalig klooster aan de Vecht. Het gebouw, de tuin met beelden en het restaurant bleef gelukkig open voor publiek, tot 30 juni 2024 helaas. Per 1 juli zijn de nieuwe eigenaren Nynke Hofman en Ger Timmens. Zij gaan met de Sociëteit voor Levenskunst een nieuw hoofdstuk toevoegen aan de geschiedenis van deze bijzondere buitenplaats en priorij. We zijn benieuwd wat de toekomst brengt. We brengen graag de recente geschiedenis voor jullie in beeld.
De Stichting Buitenplaats Doornburgh werd in 2018 opgericht om de voormalige priorij Emmaus en de buitenplaats te voorzien van een programma om deze unieke plek te ontsluiten voor publiek. Wij hebben Buitenplaats Doornburgh meerdere keren bezocht en kunnen concluderen dat de stichting fantastisch werk heeft gedaan. Er is veel tot stand gekomen: tentoonstellingen en voorstellingen, het restaurant ‘De Zusters’ (dat gebruik maakt van alles wat op het terrein groeit en bloeit), een residentie voor kunstenaars en wetenschappers, een leuke audiotour met de naam ‘Het binnenste van de buitenplaats’ die inzicht geeft in de geschiedenis en de toekomst van de buitenplaats. De NRP academie opleiding voor renovatie en transformatie - waar ik tien jaar aan verbonden ben geweest - gebruikte de priorij graag als locatie om nieuwe cursisten kennis te laten maken met de opgave van herbestemming en transformatie.
De stichting Buitenplaats Doornburgh is opgericht in opdracht van de nieuwe eigenaars van deze plek: de Meyer Bergman Erfgoed Groep. Deze investeerder/ontwikkelaar, bekend van de Westergasfabriek in Amsterdam en Paleis Soestdijk (waar vroeger de koninklijke familie resideerde), kocht in 2016 de gehele buitenplaats van de Reguliere Kanunnikessen van het Heilig Graf met als doel een nieuw leven te creëren voor dit cultureel erfgoed. Op het oog lijkt dit een vanzelfsprekende plek om te herontwikkelen: een mooi oud landhuis uit de 18e eeuw in een parkachtige setting aan de Vecht. Joan Huydecoper liet in 1637 de buitenplaatsen Elsenburg, Vechtleven en Somersbergen bouwen. Deze lagen op het terrein waar nu alleen Buitenplaats Doornburgh nog staat. Maar er staat meer op dit terrein. Mensen die via het hek aan de straat aan de Diependaalsedijk in Maarssen door het park, langs het landhuis naar het barokke hek (in 1684 geplaatst door Willem Pietersen van Zon) naar de Vecht lopen, zouden zo maar het bijzondere van deze plek kunnen ontgaan. Dat is namelijk de voormalige priorij Emmaus van de van de Reguliere Kanunnikessen van het Heilig Graf.
Wat maakt dit gebouw nu zo bijzonder? Er zijn mensen die het gebouw omschrijven als een bakstenen schoenendoos, die volkomen misplaatst is op deze plek. Ondanks dat werd het een gemeentelijk monument in 2013 en in de top-90 van het Beschermingsprogramma Wederopbouw 1959-1965 geplaatst. In 2016 is de priorij een rijksmonument geworden, wat overigens het oorspronkelijke landhuis al was. De priorij is een gebouw uit de Bossche School dat nagenoeg in de oorspronkelijke staat is gebleven. De meeste gebouwen in deze architectuurstijl zijn kerken en woongebouwen. Helaas zijn veel van de kerken al gesloopt (of staan op de nominatie om gesloopt te worden) en dat maakt het des te belangrijker dat de monumentenstatus aan de priorij is toegekend.
De Bossche School is een architectuurstijl die is ontwikkeld door de benedictijner monnik Hans van der Laan(1904-1991), meestal Dom van der Laan genoemd. De architect leerde het vak van professor Granpré Molièreop de Technische Hogeschool in Delft. Dom van der Laan beoogde “dat het bij architectuur niet alleen diende te gaan om het maken van gevels, en al evenmin om het uitsluitend ontwerpen van goed functionerende gebouwen. De taak van de architect werd daarmee het creëren van ruimten die zijn afgestemd op de menselijke belevingswereld, ofwel: afgebakende ruimten die niet alleen veiligheid, maar ook beschutting, rust en ordening bieden – al deze kwaliteiten beschouwde hij als basale menselijke behoeften.” Jaren heeft hij gewerkt aan de principes die ten grondslag liggen aan deze stijl. Het principe dat hij daarbij ontdekte was een verhoudingenstelsel, het zogenaamde plastische getal. Het is gebaseerd op de gulden snede, maar dan in drie dimensies. De essentie van dit getal is dat de maatvoering te ervaren is. “Ruimten worden voor mensen immers pas ervaarbaar als er sprake is van duidelijk zichtbare afbakeningen in de vorm van massieve elementen. Door deze massieve elementen nauwkeurig volgens het plastische getal in de maat te zetten (te maatvoeren) konden gebouwde binnenruimten ontstaan die meer doen dan onderdak bieden voor het lichaam; de ruimten konden dan ook rustgevend zijn voor het verstand en bovendien voedend en verrijkend voor het zielenleven.” Het voert te ver om het plastische getal hier uit te leggen. Het is een wiskundige formule die de architect zelf rond 1928 ontdekte en verder uitwerkte in de jaren ‘40. Belangrijk zijn de verhoudingsgetallen 1:7 en 3:4, hetgeen altijd leidt tot asymmetrie. Hij maakte van een oneindige reeks getallen een praktisch hanteerbaar instrumentarium voor architecten dat vervolgens door zijn leerling Jan de Jong verder werd uitgewerkt (waarover later meer).
De Reguliere Kanunnikessen van het Heilig Graf vormen de vrouwelijke tak van het Kapittel van het Heilig Graf en komen oorspronkelijk uit Spanje. De kanunnikessen in Nederland, België, Engeland en Duitsland hebben een oorsprong van later datum. Deze orde kocht in 1956, destijds bestaande uit dertig zusters, Buitenplaats Doornburgh. Zij vestigden zich in het monumentale landhuis, dat eigenlijk veel te klein was. Zij gaven twee jaar laten opdracht voor het maken van een nieuwe priorij, een klooster met een zelfstandige priorin aan het hoofd. Zij hadden daarbij hun oog laten vallen op de architect Dom van der Laan. Hij was de juiste architect om een kloostergebouw te realiseren. Dom van der Laan begon met het ontwerp maar wist dat hij onvoldoende tijd had om het ontwerp af te maken. Hij was als monnik ingetreden in de Abdij Sint Benedictusberg in Mamelis en hij kreeg in 1956 de opdracht om de door Dominikus Böhm (1880-1955) ontworpen abdij af te maken. In de 50’er jaren gaf Dom van der Laan les over kerkelijke architectuur in ’s-Hertogenbosch (vandaar de naam Bossche School). Een van zijn eerste leerlingen was Jan de Jong. Hij stelde voor dat Jan de Jong het ontwerp voor de priorij verder af zou maken.
Laten we eerst iets meer vertellen over deze architect. Hij werd in 1917 in Lith geboren. Vanaf 1933 was hij werkzaam bij Aannemer van der Pas en op de avondschool zorgde hij ervoor dat hij zijn diploma’s haalde in timmeren en handelskennis. Tien jaar later werd hij bouwkundig opzichter en landmeter bij het ar architectenbureau van Frits Schütz. Bij deze werkgever volgde hij zijn bouwkundige opleiding bij het VBO (voorbereidend beroepsonderwijs). Op 4 februari 1949 startte hij zijn eigen bureau, gebruik makend van de nalatenschap na het plotselinge overlijden van Frits Schütz. Vier jaar later rondde hij het HBO (hoger beroepsonderwijs) af en in 1956 volgde hij de cursus kerkelijke architectuur bij Dom van der Laan. Daar ontdekte hij dat hij de essentie van zijn vak blijkbaar nog niet had begrepen. In plaats van aandacht te schenken aan goede stevig gefundeerde gebouwen, ging het volgens Dom van der Laan om de uitwerking en beleving van vormen en ruimten op mensen. Hij besloot zijn oude werkwijze overboord te gooien en de zoektocht van Dom van der Laan voort te zetten. Hij kromp tijdelijk zijn architectenbureau in om zich te verdiepen in het plastische getal. Hij drukte dat zelf als volgt uit: “wat ik kon, wilde ik niet meer. En wat ik wilde, kon ik nog niet.” Hij verrijkte de visie van Dom van der Laan met zijn eigen visie. Hij haalde inspiratie uit wat hij ontdekte en zag. Hij raakte geïnspireerd door de eerste grote reis die hij in 1956 naar Italië maakte. Vele reizen naar Italië, Frankrijk en Spanje volgden. In 1960 publiceerde Dom van der Laan een artikel in het Bouwkundig Weekblad over zijn ideeën, net nadat zijn eerste werk was gerealiseerd: de crypte van de abdijkerk in Vaals. Bijzonder is dat hij in die publicatie refereert aan drie kerken die door Jan de Jong waren gebouwd: de Gerard Majella in Gemert, de Benedictus in Rijswijk en de Heilige Kruisvinding in Odiliapeel. Je zou kunnen concluderen dat Dom van der Laan de gebouwen zag als resultaat van een gezamenlijke zoektocht (uit Gebouwen van Jan de Jong, pionier van het plastische getal, Hilde de Haan en Ids Haagsma, 2012).
Het eigen huis van Jan de Jong illustreert het beste deze zoektocht. In 1948 had hij een stuk grond gekocht in Schaijk, gelegen aan de Rijksweg 56 van ’s-Hertogenbosch naar Grave. In 1949 bouwde hij zijn eerste huis op deze locatie. Het bestond uit een woonhuis met dwars daarop een kantoorvleugel en een losse garage. Een gebouw in een traditionalistische stijl met pannendak en wolfseinden. Na het volgen van de cursus vroeg hij een bouwvergunning aan om een prieel of paviljoen (ontworpen volgens het plastische getal) in zijn achtertuin te bouwen en een muur te plaatsen om het geluid van de Rijksweg te weren. Hier werd het driedimensionale bewijs geleverd dat architectuur niet om gebouwen ging maar om het maken van (verblijfs)plekken. In 1961-1962 vroeg hij bouwvergunning aan voor het terrein achter het huis. Hier werd een stuk bos gerooid voor de realisatie van het atelier. Het was een fors gebouw met een oppervlak net zo groot als zijn huis zonder kantoorvleugel. Het atelier fungeerde als onderzoeksobject en als toonbeeld voor zijn opdrachtgevers. Zijn eigen huis zette hij in om zaken te onderzoeken voor zijn ontwerp van de priorij in Maarssen. Bijvoorbeeld de buitengalerij die de hoek om gaat en het platte dak. Langzaam voegde hij gebouwtjes toe op zijn terrein: een lichtdrukhuisje (waarvoor de garage moest wijken), een stal en verdere ommuring van het terrein.
Toen kwam het moment dat hij overwoog om zijn oude woonhuis te slopen. Na gesprekken met Dom van der Laan besloot hij dat ook echt te doen. Een zeer ingrijpend besluit dat nogal wat logistieke uitdagingen met zich meebracht om te blijven wonen en werken op het terrein. Dom van der Laan noemde het ‘Een Huis van de Cursus’ en met terugwerkende kracht kan worden gezegd dat dit voor Jan de Jong inderdaad het geval was. In 1968 was het huis gereed. Midden jaren ’70 legt hij een poorthof aan met een monumentale poort als toegang voor het terrein. Perifeer aan de hof bouwt hij een bergplaats, grenzend aan een Mariakapel die buitenom toegankelijk is via de zandweg (Hemelrijk). In 1982 vergrootte hij het atelier tot een volwaardig huis voor een dochter. De moestuin waar dit huis aan grensde werd ook ommuurd. Aan de oostzijde werd bijgebouwd, zelfs met een verdieping erop. Hij ontwierp later nog een gebouw voor een volwassen kind naast het lichtdrukhuisje, maar dat is nooit gerealiseerd.
Nu zullen jullie je afvragen waarom we zo diep ingaan op de architect Jan de Jong en zijn eigen huis. We zouden toch meer te weten komen over de priorij op Buitenplaats Doornburgh? Dat is juist, maar de ontwerpen van zijn huis en de priorij zijn met elkaar vervlochten. Het huis werd gebruikt om te experimenteren; het was een laboratorium. Kortom: via zijn huis leren we de priorij beter begrijpen. Bij het binnenkomen van Jan de Jong’s huis aan de Rijksweg word je geconfronteerd met een van de principes van de Bossche School: de architecturale route. Je komt nooit rechtstreeks binnen, kijkt nooit rechtstreeks naar de entree. Hier word je geleid langs een muur langs de Rijksweg via een poort. Je komt op een hof, met links de toegang tot het kantoor. Om naar het huis te gaan moet je rechtdoor lopen, vervolgens een knik maken linksaf en dan kom je bij een volgende poort dat je – wederom met een knik – via een voorhof met vijver, naar de voordeur brengt. Elke route is een stappenplan: een aaneenschakeling van wisselende uitzichten en ruimtelijke ervaringen. Ook elementen als een tuinbank, een agave of een lamp, spelen hierbij een rol. Bij deze toegangsdeur tot het huis ontmoet je het levensmotto van Jan de Jong, gebeiteld in de omlijsting: ‘Disponere Molem Condecet Strvctorem + Sapentem et ordinare spatia + Corpori Tectvm Menti Marare Strtvm’ (Het betaamt een wijs architect om de ruimten zo te ordenen dat zij een dak vormen voor het lichaam en een uitzicht voor de geest).
De entreehal brengt je in een grote woonkamer, het hart van het gebouw. Eenmaal in de ruimte, terugkijkend naar de entree, zie je een wand met kolommen met daarachter een viertal nissen. De architect noemde de woonkamer ook wel zaal, wat gezien de afmetingen begrijpelijk. De ruimte is 12,5 meter lang. De ruimte is in de breedte in tweeën verdeeld door een rij kolommen aan de straatzijde, waardoor er een leefruimte en een ruime gang ontstaat. Deze rij kolommen heeft een andere ritmiek dan de kolommen aan de zijde van de entree. Zoals Hilde de Haan het omschrijft: “De verschillende ritmes (…) gaan met elkaar een dans aan. Dat leidt hier tot een harmonisch, maar ook afwisselend en spannend samenspel. (…) Zo maakte Jan de Jong een ruimtelijke compositie, die tegelijkertijd prima te bewonen was. Een enorme lage koffietafel bij de haard, een compacte hoge eettafel bij de keuken en, aan de muur naar het voorhof, behagelijke nissen voor onder meer zijn eigen werktafel, een bescheiden bibliotheek, een naaihoekje en een kleine plek om koffie te drinken”.
In de ruime gang tref je de trap naar boven, naar de slaapverdieping. Daar ervaar je een nieuw ritme achter de kolommen en met de openingen naar de zeven slaapkamers toe. Inderdaad, openingen, geen deuren. Tot ongenoegen van de kinderen waren er geen deuren in de slaapkamers aan de gangzijde. Een compromis werd gevonden door er een gordijn in te hangen. De slaapkamers lijken wel kloostercellen. Allemaal hetzelfde ingericht met eigen ontworpen meubels: bed, bank, tafel en stoel. Al deze kamers hebben een openslaande deur naar de buitengalerij op de verdieping. Dit leverde een prachtig speelterrein op voor de kinderen met uitzicht op het woonhof en het erf waar ook dieren werden gehouden. Bijzonder is dat de gang en buitengalerij ook direct toegang gaven tot de tekenkamer van het architectenbureau.
Het kantoordeel van dit woon-werk huis is ondergebracht in een massa dat haaks op de woonkamer staat. Er is een directe entree achter de eerste poort buiten om in de ontvangstkamer van het kantoor te komen. Het is een relatief donkere kamer, zonder afleiding van de buitenwereld en van activiteiten in de tekenkamer boven. Alle meubels in zowel het woon- als het werkdeel zijn door Jan de Jong ontworpen. Ook het ontwerp van de meubels volgen het plastische getal. Ze zijn opgebouwd uit transparant gebeitste planken die met 3 schroeven per breedte van de plank zijn vastgemaakt. De lijnen van de schroeven geven een regelmatig patroon in de meubels. Ook zie je dit terug waar hout als wand- of plafondbekleding is gebruikt. Een mooie manier om een beeld te krijgen van dit huis is te kijken naar een film die van het huis is gemaakt in november 2019. Daarin spreekt dochter Cathrien over haar vader die het huis een hart gaf en haar moeder die het een ziel gaf. De moeder, Riek de Jong-de Groot, heeft tot haar dood in het huis gewoond. Ze overleed op 29 juli 2019 op 101-jarige leeftijd; die maand had ze nog Buitenplaats Doornburgh bezocht. Zij heeft zich gevoegd naar het ontwerp van haar man en droeg zelfs enkel door haar man ontworpen en door haarzelf gemaakte kleding. Op bijgaande deel van de film ‘Uitzicht voor de geest’, zie je Riek door het huis lopen. Er is ook een mooi boek verschenen over het huis van Jan de Jong met foto’s van Kim Zwart.
Een bijzonder element van de Bossche School is het kleurgebruik. Sommige mensen zijn geneigd te zeggen, het ontbreken van kleur, maar niets is minder waar. De grondlegger van dit kleurgebruik is Wim van Hooff,kleuradviseur en sierschilder (1918-2002). Zijn leven en zijn werk zijn beschreven in het boek Bonte grijzen(Herman van Hooff, 2002). Zijn vader was huisschilder; hij was de enige zoon. Hij volgde teken- en schilderlessen aan de Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten in ’s-Hertogenbosch, wat later Kunstacademie ging heten. Daarnaast volgde hij de opleiding tot huisschilder aan de ambachtsschool in dezelfde stad. Zijn vader bewoog zich ook op het terrein van restauratie en sierschilderwerk, zoals het schilderen van marmer-imitaties en het aanbrengen van decoraties op meubelen. Dit trok Wim ook aan en hij nam als 20-jarige tekenles aan de Koninklijke School voor Kunst, Techniek en Ambacht. Hij trouwde 10 jaar later met Threes Ahrens die hij via het aquarelleren had ontmoet. Via Jan de Jong raakte Wim van Hooff geïnteresseerd in de Bossche School en het was dan ook Jan de die Wim vroeg voor kleuradviezen voor de kerken die hij in de tweede helft van de jaren ’50 bouwde. Zij maakten samen een reis naar Italië. Vanaf 1960 werd Wim van Hooff ook ingeschakeld door Dom van der Laan en later door meer architecten van de Bossche School.
Zijn werk beperkte zich niet alleen tot kerkelijke gebouwen maar ook woonhuizen, gemeentehuizen, stadswijken en historische kernen (o.a. Oirschot, Deurne, Grave en Ravenstein). Hij roeide daarbij redelijk tegen de stroom in omdat de gebouwen juist niet opvielen door hun kleurstelling. Wim heeft van zijn vader geleerd hoe de verf zelf te maken. Zoals in het boek Bonte Grijzen zo mooi staat verwoord: “(…) als hij sprak over kleuradviseurs die, in dienst van verffabrieken, zich met de kleurenwaaier in de hand van het ene naar het andere project haastten.’ Ze mengen zelf geen kleuren’, zo klaagt Van Hooff, ‘houden geen rekening met de architectonische opgave en komen voor niet uit het vak. (…) Ze hebben geen verf aan hun vingers.” Wat Van Hooff bijzonder maakte is dat hij ervoor koos zich wezenlijk te verdiepen in de geaardheid van kleuren en de invloed die ze hebben op ruimte en vorm. Zijn op de praktijk gevormde visie ging uit van: de werking van kleuren (afzonderlijk en de wisselwerking), de invloed van factoren als lichtinval, kwantiteit, structuur, intensiteit, contrast, helderheid en glansgraad op de kleurbeleving. Zijn visie sloot naadloos aan bij de Bossche School. Zoals hij zei: “De mens moet tot recht komen in de ruimte, zich er prettig kunnen voelen en zich ook nog eens zo kleurrijk kunnen kleden als hij wenst.” Voor zijn kleuradvies maakte hij onderscheid in drie groepen: in vaste onverplaatsbare architectonische elementen, mobiele objecten en wat de gebruiker verder wil toevoegen. “Een kleur is in de architectuur evenmin van betekenis als één toon in de muziek. Het gaat steeds om het samenspel. Een ensemble zal in de geest aanwezig moeten zijn, voor de eerste kleur kan worden gezet.” De kleuren moeten dienend zijn aan de architectuur en bijdragen aan een harmonische omgeving. De samenwerking tussen de architecten en Van Hooff is bijzonder. Zo is bijvoorbeeld de driedimensionale morfotheek die Dom van der Laan maakte om inzicht te geven in het plastische getal, door Van Hooff van kleuren voorzien door zesendertig kleuren te mengen.
De woorden ‘Bonte Grijzen’ is een goede manier om de kleurstelling van zowel het huis van Jan de Jong als de priorij te omschrijven en woorden schieten te kort om de kleuren te beschrijven. De kleuren kosten vandaag de dag nog hoofdbrekens. De Vereniging Hendrick de Keyser heeft het huis van Jan de Jong in maart 2017 gekocht. Op 20 juni 2021 was er een open dag en gelukkig waren wij op tijd om ons hiervoor in te schrijven. Als behoorlijke goede kenners van de priorij was het fantastisch om nu de kraamkamer van dit ontwerp te mogen ervaren. Een aantal familieleden was aanwezig en gaven een toelichting. Helaas ontbrak de zoon van Jan de Jong, Koos, bij deze gelegenheid. Hij was net een paar dagen ervoor overleden. Hij is samen met zijn moeder de grondlegger geweest van de Jan de Jong stichting en heeft het mogelijk gemaakt om het huis aan de Hendrick de Keyser te verkopen. Hij volgde in zijn vaders voetsporen en studeerde bouwkunde aan de TU in Eindhoven (destijds Technische Hogeschool), maar koos uiteindelijk voor constructie en bouwfysica. Tijdens de open dag maakt Hendrick de Keyser melding van het feit dat het huis in 2022 gerestaureerd zou worden. Het achterstallige onderhoud zou worden aangepakt, zoals bijvoorbeeld het vervangen van kozijnen met houtrot. Vervolgens moesten die weer worden geschilderd. Van Hooff had destijds ter plekke de verf gemengd. Hij maakte veelal proefvlakken en kwam op verschillende momenten terug om de kleuren te beoordelen. Dit maakte het niet makkelijk voor het kleurhistorische onderzoek. Bovendien zijn de grijstinten in kleurenwaaiers te beperkt om de kleuren van Van Hooff te benaderen. Uiteindelijk moest men terugvallen op de Sikkens Kleurenatlas met zesduizend scharkeringen. Verder zijn - met behulp van nog in het huis bewaarde verfpotten, kleurstaten en een analyse door Sikkens – de kleuren proefondervindelijk gemengd. Net als Van Hooff het vroeger deed. Je kunt je voorstellen dat dit nog ingewikkelder is bij de transparante grijze beitsen van het interieur.
Terug naar de priorij; eindelijk! In de tuin van Buitenplaats Doornburgh lieten de zusters dus deze priorij bouwen. De gemeente en de gemeenschap omarmde niet direct de komst van het katholieke klooster, zeker niet in zo’n historische setting. Financier Brenninkmeijer wist met Jan de Jong uiteindelijk op ministerieel niveau toestemming voor de nieuwbouw af te dwingen. Een plek werd gevonden op de plaats van de oude tennisbaan. Het complex is eigenlijk best groot, maar oogt door zijn opzet niet groot. De entree is aan de zijde van het gebouw gesitueerd en is - zoals je met voorgaande kennis zou verwachten - niet nadrukkelijk aanwezig. Een vrij onopvallende deur met een rooster voor het kijkgat in een verder gesloten wand. De ingang brengt je naar een hal met vier kolommen. Je aandacht wordt getrokken door het daglicht van de binnenhof via de galerij de hal binnenkomt. Om de binnenhof een brede galerij, een overgangsruimte van binnen naar buiten. Op twee plekken kun je vanaf de galerij de binnenhof betreden. De binnentuin is ontworpen door Karin Blom van Assendelft. Uit het midden (op 3:4) staat een anker, naar ontwerp van Jan de Jong.
Aan de galerij grenzen processiegangen en een aantal werkkamers. De refter en de kapel zijn ruimten die passen in de massa van het hoofdgebouw. Ze worden niet rechtstreeks ontsloten door de galerij maar via een hal. De kapel is voorzien van een klokkentoren. De recreatiezaal en het gastenkwartier zijn massa’s die tegen de hoofdmassa zijn geplaatst. De kapittelzaal is half in de massa gestoken, ontsloten via dezelfde hal als de kapel. In het souterrain onder het gastenkwartier is de keuken en installatieruimte gelegen met direct toegang naar het voorhof dat nu als moestuin fungeert. De recreatiezaal is in tegenstelling tot alle andere ruimten meer open naar buiten en kijkt uit op het voorhof. Zowel het gastenkwartier als de kapel hebben eigen entrees voor bezoekers; deze entrees zijn gesitueerd in dezelfde wand als de hoofdentree. De bezoekersingang voor de kapel brengt je naar de zijbeuk van de kapel, zodat je apart kon blijven zitten van de zusters tijdens de diensten. Alle meubels en de lampen in de priorij zijn door Jan de Jong ontworpen. Ook hiervoor geldt dat zijn eigen huis als laboratorium heeft gefungeerd. Het geeft een rustig beeld in al deze verschillende ruimten, geen reden voor afleiding.
Op de verdieping liggen de kloostercellen, ontsloten door buitengalerijen. De buitengalerijen liggen voor een deel aan de binnentuin en voor een deel aan de buitenkant van het gebouw. De galerij brengt je langs de hooggelegen ramen van de kapel. Het was op die wijze ook mogelijk voor zieke zusters om de dienst te volgen. De kloostercellen doen je denken aan de slaapkamers in het huis van Jan de Jong, kleine ruimten voorzien van een bed, tafel en stoel. Hier dan wel met een wastafel tussen twee houten wanden. Het is lastig om alle ruimten apart te beschrijven. De tekeningen van Jan geven een impressie. Nog beter is zelf verschillende ruimten te ervaren, te zien waar je aandacht naartoe gaat en vervolgens te bedenken hoe de architect dat voor elkaar heeft gekregen.
De architect streefde naar een uitermate grote soberheid, iets dat bij de congregatie paste. Alles wat niet strikt noodzakelijk was, is geweerd, zowel wat betreft de nodige ruimten als wat betreft de materiaalkeuze. Toen de zusters toch opmerkten dat de banken wel erg hard zaten, hebben ze het toch voor elkaar gekregen dat hier (strakke) kussens in mochten worden geplaatst. Op 3 december 1964, bij de eerste steenlegging, gaf Dom Hans van der Laan een lezing voor de zusters. Daarin wees hij op een ‘tegenstrijdigheid’ in het ontwerp van Jan de Jong. Enerzijds betrachtte deze namelijk uiterste soberheid in materiaalkeuze en afwerking, waardoor de bouwkosten erg laag waren. Maar anderzijds sprong hij erg ‘kwistig’ om met ruimte: “alle kloosterruimten zijn royaal opgezet en de meest zijn begeleid door nevenruimten (...) en onderling verbonden door gangen, galerijen en portalen die uit zuiver functioneel standpunt overbodig lijken.” De reden van die tegenstrijdigheid was, aldus Dom van der Laan, dat het klooster niet alleen een woning was maar een ‘teken’ van de orde. “(…) en als het huis een teken is, dan moet dat blijken door de vorm. Vormen kunnen slechts tot ons verstand spreken door hun onderlinge betrekkingen (...): een samenspel van binnen en buiten, van hol en vol, van open en dicht”.
Ondanks het feit dat de stichting Buitenplaats Doornburgh is beëindigd, kun je gelukkig de buitenplaats en de priorij nog bezoeken. In de refter en in de buitengalerij kunnen je genieten van koffie, thee en de lunch verzorgd en je kunt een architectonische rondleiding boeken. Ook het huis van Jan de Jong is (op afspraak) te bezichtigen. Er lijken maar twee reacties mogelijk: of je houdt ervan of je vindt het niets. Wij behoren duidelijk tot de eerste groep. Hier mag je ervaren hoe het is om even de buitenwereld buiten te sluiten, je op jezelf en je directe omgeving te richten in een omgeving en architectuur die daarvoor is gemaakt.
2024