
De wachters van weleer
We hadden gedacht de dans te ontspringen, de generatie te zijn die nooit oorlog zou meemaken. Maar heel zeker zijn we daar niet meer van. Omstandigheden kunnen toch zodanig veranderen dat - wat je niet voor mogelijk hield - toch zo maar bewaarheid zou kunnen worden. We hopen natuurlijk dat het niet gebeurt; we hopen dat we oorlog buiten de deur kunnen houden. Dat wilde Nederland ook na de Tweede Wereldoorlog. Die oorlog kwam in 1945 ten einde en de wereld krabbelde weer op. Maar er was een situatie ontstaan waar we niet volledig op voortduring van die vrede konden rekenen: de Koude Oorlog.
De Koude oorlog was een periode van gewapende vrede in de tweede helft van de 20e eeuw. Communisten aan de ene kant – vooral de Sovjet-Unie en China - en kapitalisten aan de andere kant met daartussen het IJzeren Gordijn. De benaming Koude Oorlog (Cold War) schijnen we te danken aan de schrijver en journalist George Orwell die in 1945 een artikel plaatste in de ‘Tribune’ met deze benaming. In datzelfde jaar kwam zijn boek Animal Farm uit. Het verhaal gaat over een commune van intelligente boerderijdieren die hun tirannieke baas willen verjagen, zodat de dieren kunnen werken en leven als gelijken. Dat blijkt niet te werken en aan het einde is de commune een dictatuur geworden. De vergelijking met de Sovjet-Unie en het leven onder Stalin werd snel gemaakt. De angst voor een nieuwe wereldoorlog werd in de periode Koude Oorlog gevoed door onder andere de Koreaanse oorlog (1950), de Hongaarse opstand (1956), de bouw van de Berlijnse muur (1961) en de Cubacrisis (1962). Een van de antwoorden hierop was het oprichten van de NAVO in 1949.
Wat weinig mensen weten, is dat er nog restanten van de Koude Oorlog in ons land te vinden zijn. In ons landschap kennen we wel de restanten van de forten van bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De linie was gebouwd ter bescherming van Holland en Utrecht en de forten waren in gebruik van 1870 tot 1945. Die forten genieten veelal bescherming als monument en zijn grotendeels gerestaureerd. De restanten van de Koude Oorlog zijn dat veelal niet en zijn in een aantal gevallen nauwelijks meer herkenbaar. We hebben het over de zogenoemde luchtwachttorens, militaire uitkijktorens. Het waren er bijna 300 in Nederland. Met een beetje goede wil kun je er zeker 21 terugvinden. Een aantal is zo onherkenbaar in de huidige tijd dat ze nagenoeg onvindbaar zijn.

De NAVO-lidstaten stemden hun nationale luchtverdedigingswerken steeds meer op elkaar af. Tussen 1947 en 1949 bereidde het ministerie van Oorlog de oprichting van een nieuwe nationale luchtwachtdienst voor. Het Nederlandse Korps Luchtwachtdienst (KLD) werd in 1950 opgericht en stond onder bevel van de Koninklijke Luchtmacht. Het KLD was als organisatie belast met de observatie en melding van in het nationale luchtruim binnengedrongen vijandelijke vliegtuigen, met name uit de Sovjet-Unie. Het radarsysteem kon laagvliegende vliegtuigen beneden de 1500 meter niet detecteren; daar moest iets op worden gevonden. Dat werd een netwerk van luchtwachttorens door het hele land, in 8 sectoren, 80 luchtwachtkringen met 276 posten. In elke sector was er een luchtwachtcentrum. Het luchtwachtcentrum filterde de meldingen die binnen kwamen en gaf deze vervolgens door aan het hoofdkwartier van de luchtverdediging in Driebergen (vanaf 1952). De keuze voor het aantal luchtwachtcentra en posten kwam voort uit de hoeveelheid vluchten die een luchtwachtcentrum bij hoge luchtactiviteit in oorlogssituatie tegelijkertijd kon verwerken en de capaciteit van het burger en militair telefoonnet. Het moesten permanente structuren zijn waarbij men ook posten op bestaande gebouwen als mogelijkheid zag. Dat leverde een structuur op van voornamelijk driehoeken (en een paar vierhoeken) geprojecteerd op de kaart van Nederland waarin telkens drie luchtwachttorens stonden op maximaal 16 km van elkaar. Er waren acht luchtwachtcentra aangewezen. Elke toren kreeg een postnaam bestaande uit een nummer, een letter en een nummer. Het eerste cijfer van de postnaam van elke luchttoren verwees naar het betreffende luchtwachtcentrum.

De luchtwachttorens werden tussen 1951 en 1958 gebouwd. De helft van de luchtwachttorens kon op bestaande gebouwen worden gebouwd; denk aan molens of fabrieksgebouwen. Niet dat de gebouweigenaren daarop zaten te wachten overigens. Vele eigenaren weigerden mee te werken vanwege het verhogen van de kans dat de nuts- en drinkwatervoorzieningen of het personeel in gevaar zou worden gebracht. Om te zorgen dat de bouwkundige torens zelf niet te hoog hoefden te worden, werden plekken gekozen die al op hoogte lagen, zoals duinen en natuurlijke heuveltoppen. 144 vrijstaande torens werden er gebouwd (145 als een verplaatste toren wordt meegeteld). Voor deze torens werd een apart ontwerp gemaakt. Het eerste ontwerp van het Bureau Gebouwen en Vliegvelden uit 1950 bestond uit een houten luchtwachtpost op een betonnen platform. Hout viel uiteindelijk af als bouwmateriaal: te hoge onderhoudskosten, brandrisico bij blikseminslag en bij hoge torens te veel kans op zwiepen. De opdracht voor een standaardontwerp kreeg de firma Schokbeton waar met bouwkundige en constructeur Marten Zwaagstra (1895-1988) aan prefabmontage systeem was gewerkt voor woningbouw. Deze man was architect en ondernemer. Hij haalde in 1920 zijn diploma voor bouwkunde en dat van gewapend beton constructeur op de HTS in Leeuwarden. In de jaren ‘50 richtte hij het bedrijf N.V Raatbouw op. Speciaal voor de luchtwachttorens ontwierp hij prefab-elementen van schokbeton in de vorm van honingraatelementen; vandaar de naam.
Even een uitstapje naar dat schokbeton want dat is een Nederlands product; Jan en ik zijn tenslotte bouwkundigen. De ontwikkelaar van schokbeton, Gerrit Lieve, deed zijn vinding toen hij een lading beton vervoerde in een kruiwagen met een kapot wiel. Hij bemerkte dat zijn vracht bij aankomst al was uitgehard en vroeg zich af waar dat door kwam. Vervolgens testte hij het principe van dit proces door te experimenteren met een kruiwagen waarvan hij het wiel had geprepareerd met een touw vol knopen. Hij reed daarmee over een plank, terwijl er een klein beetje metselspecie in de kuip zat. Metselspecie is een vochtig, niet vloeibaar mengsel van zand, cement en fijn grind met een geringe hoeveelheid water. Dit proces heeft hij later vertaald voor beton in mallen in de fabriek. Door de mal met inhoud te 'schokken' wordt het beton verdicht, waarna het verder chemisch kan uitharden. In 1932 vroeg hij octrooi aan voor het idee van betonverdichting door schokken. Gerrit Lieve begon in datzelfde jaar met zijn compagnon M.E. Leeuwrik het bedrijf N.V. Schokbeton in Kampen met een productiebedrijf in Zwijndrecht. De bekendste bouwwerken die met schokbeton zijn gemaakt in Nederland zijn 900 montageschuren die je vooral in de Noordoostpolder ziet en de luchtwachttorens.

Het systeem dat Marten Zwaagstra ontwikkelde voor de luchtwachttorens bestaat uit bouwblokken van 38 bij 38 cm. De maatvoering van de torens werd hierop gebaseerd. Het idee was dat de luchtwachttorens maar een beperkte tijd zouden functioneren, dus het was praktisch als het materiaal van de torens herbruikbaar zou zijn. De open raatliggers met wapeningsstaal hadden vaak een lengte van zeven raten. Verticaal werden de liggers met bouten aan elkaar gezet. In combinatie met speciale hoekelementen werden torens gebouwd met dragende wanden die van zichzelf stabiel en stijf waren. Met raatliggers werden bordessen gelegd, waar houten trappen op werden geplaatst. De bordessen en het onderste deel van de gevel werden gedicht (het laatste om te zorgen dat de torens niet makkelijk konden worden beklommen) met speciale tegels die in de raatliggers klikten en elkaar opsloten. Door een open constructie te gebruiken werd materiaal en gewicht bespaard en was de toren ook minder windgevoelig. Boven op de toren was een open observatoriumplatform van 3 bij 3 meter gelegen achter een 1,5 meter hoge borstwering. Veel van de torens zijn boven nog voorzien van een schuilnis. Het platform was breder dan het basement, dus de toren werd naar boven toe breder.

Je vraagt je natuurlijk af hoe dan de vliegtuigen werden gespot; daar waren die torens voor bedoeld. Mannen hadden een drie uur durende dienst – vrouwen waren niet toegestaan – en zaten of stonden met zijn tweeën op het observatieplatform met een verrekijker, een kaart van het gebied, een luchtwachtinstrument, een koptelefoon en een blad met vliegtuigen uit de Sovjet-Unie. De mannen waren vrijwilligers tussen de 16 en 60 jaar oud. Per toren waren er 16 vrijwilligers. Er waren in totaal ongeveer 3700 manschappen nodig waren voor de observatie van het hele land. De taak van de KLD werd als volgt omschreven: “vijandelijke vliegtuigen herkennen door middel van uitkijkposten en afluisterposten en zo informatie verschaffen die nodig is om vijandelijke luchtaanvallen te bestrijden en hun eigen troepen en de burgerbevolking tijdig te waarschuwen voor luchtgevaren”. De vrijwilligers moesten snel per fiets in een dorp kunnen komen; dat bepaalde de ligging van de torens. Daar werd dan contact met de luchtwachtcentra opgenomen.

Wat hebben de wachters op de torens gezien? Eigenlijk helemaal niets dan de voorbijvliegende vogels en dat gedurende ongeveer 10 jaar. Met één kanttekening: in 1958 zagen twee observatiepunten bij Montfort in Limburg een Russische Ilyoesijn. Het vliegtuig bleek te hebben deelgenomen aan een Frans vliegshow en was op de weg terug van zijn koers afgeweken om het grensgebied te fotograferen. Dit werd gerapporteerd aan de Duitsers die het vliegtuig dwongen om in Düsseldorf te landen. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat nadat de luchtwachttorens waren gerealiseerd de vliegtuigindustrie al was doorontwikkeld van propeller- naar straalvliegtuigen. Ook de radarindustrie had grote ontwikkelingen doorgemaakt. Je vraagt je ook af, of de berichten wel tijdig bij de bevolking zouden zijn aangekomen als de vrijwilliger eerst per fiets naar een dorp moest, vervolgens bellen naar het luchtwachtcentrum en dan wachten op vervolgacties. Ik krijg direct het beeld van de Engelse serie ‘Dad’s Army’ (in het Nederlands: ‘Daar komen de schutters’) uit eind jaren ’60 en kan een lach niet onderdrukken.

Ondertussen zijn er nog 21 overblijfselen van deze bijzondere bouwwerken. Een van die torens kwam in eind 2003 op ons netvlies: post 7O1 aan de Baron van Asbeckweg tussen (onderdeel van het dorp Wehe den Hoorn). Wij hadden een tweede huis op het Hoge Land en reden onderweg met regelmaat langs deze toren. Het had iets geheimzinnigs want de begroeiing ontnam je het zicht op het basement. Je zag alleen een betonnen constructie boven de bomen uitsteken. Jan heeft in 2013 hier een aquarel van gemaakt. Zo’n constructie blijft je boeien.

Begin 2017 kwam er een bericht dat men voornemens was de luchtwachttoren te restaureren. Er werd zelfs een crowdfundingsactie voor opgezet waar wij aan hebben bijgedragen. De restauratie werd tussen maart en juli 2017 uitgevoerd door Holstein Restauratie Architectuur. Er werd een artikel hierover gepubliceerd in het blad Bouwwereld in januari 2018. De restauratie van de toren is gebeurd in opdracht van de Stichting Groninger Landschap. De toestand van de toren was niet slecht maar er moesten wel vijf nieuwe raatliggers en 300 nieuwe tegels worden gemaakt. 250 bouten werden vervangen en de rest van de bouten geconserveerd. Er heeft betonherstel plaatsgevonden waarna de toren is gehydrofobeerd (soort impregneren) om indringing van water, het roesten van de wapening en vorstschade te voorkomen. Twee mensen van Brands Bouw uit Groningen zijn zeven weken aan het werk geweest om de toren te restaureren. Deze luchtwachttoren heeft een eigen stichting die de toren beheert en levert gidsen voor een rondleiding. Nog even terugkomen op de crowdfunding. Het resultaat daarvan was dat je een verticaal geplaatste tegel met je eigen naam kreeg in de toren. De goede speurder kan die vinden met Jan zijn naam erop!
Als je eenmaal een van die luchtwachttorens hebt gezien, dan ga je op onderzoek uit om te vinden of er meer zijn. Daar word je nu behoorlijk goed bij geholpen. Er is een website waar de luchtwachttorens op te vinden zijn met een kaart en informatie per luchtwachttoren. Bij een bezoek aan de Verbeke Foundation in Stekene (België) troffen wij een fotoboek aan van fotograaf Herman van den Boom met als titel ‘Luchtwachttorens in Nederland, het kunstwerk als kunstwerk’ uit 2021. Hij raakte getriggerd door de luchtwachttoren 8J2 in Maashees en ging vervolgens op zoek naar andere torens. Herman spreekt van 17 nog resterende luchtwachttorens, maar er zijn er dus nog meer. Niet altijd zo makkelijk als zodanig te herkennen, dat moeten we toegeven. Maar sinds 2022 kun je alles over de luchtwachttorens vinden in het complete boek ‘Luchtwachttorens uit de Koude Oorlog’ van Sandra van Lochem. Compleet is echt niet overdreven: 400 bladzijden met 650 afbeeldingen. Daar kunnen we en willen we natuurlijk niet tegenop.
-768x435.jpg)
Wat wij willen is jullie een klein kijkje geven in wat je nog in Nederland van de luchtwachttorens kunt vinden. Laten we beginnen met de melding dat er twee luchtwachttorens zijn die niet het met schokbeton en raatliggers zijn gebouwd. Dat zijn de torens 5C1 in en 5D1 in . Om met de laatste te beginnen, deze oogt eerder als een korte vuurtoren. De standaardtoren viel niet in de smaak bij de gemeente en er werd een andere toren ontworpen. Het is een slanke ronde vierkante bakstenen toren van 11,9m hoog in de stijl van de Delftse school. De toren wordt naar boven toe kleiner en loopt ter hoogte van het platform weer wijder uit. De bouw van deze toren liep vertraging op en werd pas in 1958 gerealiseerd en in 1964 al uit gebruik genomen. In 1969 is er een appartementencomplex naast gebouwd aan de rand van het Braassemermeer. De toren is tegenwoordig in gebruik als beheerderskantoor van dit complex. De toren in Scheveningen is een taps toelopende bakstenen toren, zonder verbijzondering bij het platform, en hier van gele en rode bakstenen. De toren zelf is maar 6,5m hoog maar staat wel op een duintop (van puin van het bombardement van Bezuidenhout in 1945) van 31m hoog. Beide torens zijn overigens wel gemeentelijke monumenten.
Er zijn twee luchtwachttorens die onherkenbaar zijn geworden. Dat is de toren 5C3 in en 2W2 in . Die in Zoeterwoude was ooit 12,02m maar dat is teruggebracht tot 2,9m. Het onderste deel van de toren, bestaande uit dichtgezette raatliggers, is nu in gebruik als een schuurtje. Ditzelfde lot heeft de toren van Kamerik ondergaan. Deze is alleen nog minder goed herkenbaar door het dakje met dakkapel wat erop is geplaatst.
Er bestaan nog 17 herkenbare luchtwachttorens gebouwd met de raatliggers van schokbeton. Het voert te ver om in ons verhaal al deze torens te beschrijven. In het uitgebreide boek kun je alle adressen van de torens vinden, met uitzondering van die in particulier bezit. Houd er wel rekening mee dat er sinds de bouw van de torens de omgeving behoorlijk is veranderd. Vaak gaan de torens achter bomen schuil. Het is een leuke speurtocht die ook goede vrienden van ons hebben gedaan, waaronder ons helaas te jong overleden vriend, de architect Arie van Rangelrooy. We melden nog even een paar bijzonderheden. De hoogste toren ooit was die in Nieuw-Loosdrecht met een hoogte van 33,5 meter. Op de oude foto ziet het er uiterst iel uit, deze hoge ranke constructie. De hoogste van de nog resterende luchtwachttorens staat in in Zeeland, de 3T1, en meet 21,05m. De drie nog resterende torens in Zeeland horen bij de hoogste van de nog resterende torens. De toren in Koewacht heeft vanwege de hoogte en de bodem steunberen aan de voet van de toren. Bij de een na hoogste toren, die in de 3T3 die 16,49m hoog is, zijn nog foto’s waarin duidelijk wordt dat er populierbomen werden geplant nabij de toren om deze minder opvallend te zijn. Op een bepaald moment ontnemen de hoge bomen het zicht op de toren en in 2008 zijn deze vervangen door jonge bomen.

Van de hoogste naar de laagste nog resterende toren: 5K3 in , Noord-Brabant. Deze toren, die 6,45m hoog is, is in 1953 gebouwd op een bestaande bunker. De bunker is een Nederlandse VIS-Kazemat uit 1937 (Voorschrift Inrichten Stellingen). Het is natuurlijk niet vreemd om dergelijke bouwwerken te combineren. De luchtwachttoren 8E1 in is op het 19e-eeuwse fort Sint Andries gebouwd. Je kunt je nu geen voorstelling meer maken van hoe dergelijke – en vooral de kleine – luchttorens moesten functioneren.

Ik moet weer even denken aan George Orwell. Hij werd destijds een participerende journalist genoemd. Hij vertrok in december 1936 naar Spanje om in de Spaanse Burgeroorlog tegen het fascisme te vechten. Hij nam dienst bij de militie van de marxistische Partido Obrero de Unificación Marxista (POUM) en raakte op 17 mei 1937 aan het front bij Huesca ernstig gewond door een schotwond in zijn hals. Herstellende van zijn wonden in Barcelona was hij daar getuige van de gevechten tussen enerzijds de stalinistische communisten en hun bondgenoten en anderzijds POUM en de anarchosyndicalistische Confederación Nacional del Trabajo (CNT). De stalinistische heksenjacht tegen de POUM met lastercampagnes, valse beschuldigingen, huiszoekingen en arrestaties maakten van hem een levenslange antistalinist. Hij beschreef zijn ervaringen in het autobiografische boek Saluut aan Catalonië (Homage to Catalonia). In november 2023 kwam het boekje ‘Over Nationalisme’ van Bas Heijne uit. Hij voegde hier zijn essay ‘Hoe we allemaal nationalist zijn geworden’ samen met ‘Notities over Nationalisme’ van George Orwell. Dat laatste werd gepubliceerd in ‘Polemic’ in oktober 1945. Het is - helaas – verrassend actueel. Wat is ons antwoord nu op de huidige dreiging? Gaan we een betere oplossing vinden dan de wachters van weleer?
2025