Architectuur verweven met ambacht
Weimar en Glasgow

Architectuur verweven met ambacht


Bij een bezoek aan Weimar - in het midden van Duitsland (deelstaat Thüringen) - aan de Kunstschule und Kunstgewerbeschule van architect Henry van de Velde uit 1904-1906 overviel mij het gevoel dat ik hier wel op school had willen zitten. Wat een prachtig pand, wat een oog voor detail. Het lijkt of kunst, vormgeving, ambacht en architectuur hier als vanzelfsprekend samen zijn gekomen. Dat gevoel was mij eerder al een keer overkomen in 2011. Dat was in The Glasgow School of Art van Charles Rennie Mackintosh. Er is wel een enorm verschil tussen deze beide gebouwen uit eenzelfde periode. De school in Weimar is zeer respectvol gerestaureerd en nu in gebruik als hoofdgebouw van de Bauhaus Universiteit. De school in Glasgow is door branden in 2014 en 2018 geheel verwoest; hier is niets van overgebleven. Een mooie gelegenheid om een inkijkje te geven in de parallellen en de verschillen tussen het werk van beide architecten.

Kaart Glasgow en Weimar
Kaart Glasgow en Weimar

Er is iets in deze Gesamtkunstwerk en Arts & Craftsbeweging wat mij telkens raakt. Het vormde een keerpunt in de geschiedenis rond de eeuwwisseling naar de 20e eeuw, in zowel kunst en architectuur. In Engeland was het een maatschappijkritische en socialistische beweging en een esthetische stroming met William Morris (1834-1896) als trekker en inspirator. In Duitsland gaf Henry van de Velde (1863-1957) de verandering vorm; hij beschouwde zichzelf als een verkondiger van een nieuwe tijd. Niet meer naar het verleden kijken maar naar de toekomst. Hij wilde werken in lijn met Friedrich Nietzsches ideaal van de nieuwe mens. Voor hem betekende dat het slechten van de grenzen tussen kunst en ambacht. Een ontwerp moest samenvallen met zijn functie en deze moest harmoniëren met zijn omgeving. Hij was dan ook een allround kunstenaar. Hij schilderde, ontwierp boekomslagen, serviesgoed, sieraden, tapijten, meubels, monumenten en gebouwen. Je zou de indruk kunnen krijgen dat hij alles zelf wilde doen, maar dat was niet het geval. Hij werkte juist samen met de makers, zoals de Arts & Craftsbeweging dat in Engeland en de Wiener Werkstätte in Wenen dat ook deden.

Laten we eerst nader kennismaken met Henry van de Velde (1863-1957). Van de Velde is geboren in Antwerpen en heeft schilderkunst gestudeerd aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen en later ook in Parijs. Hij ging naar het platteland om te schilderen in een neo-impressionistische stijl. In 1889 sloot hij zich aan bij de kunstenaarsgroep Les XX in Brussel. Hij ontmoette zijn vrouw Maria Sèthe (1867-1943) op salons van Les XX. Zij kwamen in contact door haar leraar de schilder Théo van Rysselberghe. Zij was in Engeland geweest en in de ban gekomen van de Arts & Craftsbeweging en kocht werken van William Morris (o.a. stoffen en behangpapier) voor haar aanstaande echtgenoot. Haar vader was een rijke industrieel, gespecialiseerd in textiel. Toen Van de Velde de schilderkunst verliet en hij zijn aandacht verlegde naar de toegepaste kunsten en architectuur, ondersteunde zij hem daarin.

De echtlieden werken samen bij de bouw van hun eigen huis, villa Bloemenwerf in Ukkel bij Brussel. Elke kamer had een eigen functie met de grote hal als kloppend hart van het gezin in het midden. Elk detail was van tevoren bedacht en ontworpen. Praktische zaken kregen een plek zoals een doorgeefluik tussen keuken en eetkamer en een metalen plaat in het midden van het tafelblad om warme pannen en schotels op te plaatsen. Deze villa kreeg zowel nationale als internationale aandacht als totaalkunstwerk, Gesamtkunstwerk. Het werd een ontmoetingsplaats voor de Europese avant-garde. Invloedrijke kunstcritici kwamen langs, dichters droegen hun poëzie voor, musici speelden hun muziek. Ook schilders en architecten troffen elkaar daar graag. Een van de uitspraken Van de Velde spreekt Jan vooral aan: “Toen ik besloot om de plannen van ons huis te tekenen, had ik geen enkele notie van architectuur. Ik had zelfs moeilijkheden op de tekenplank, de winkelhaak en de T-lat te gebruiken. Ik was een volslagen leek. Ik leerde om de tekenplank te benutten maar ik heb eindelijk nooit de winkelhaak en de T-lat nodig gehad. Tot op vandaag ben ik ervan overtuigd dat het potlood, geleid door het verstand, volstaat.” (uit zijn memoires, 1897).

Zijn internationale bekendheid groeide door deelname aan verschillende tentoonstellingen: in de galerie L’Art Nouveau in Parijs in 1895, Dresden in 1897 en aan de Secession-tentoonstelling in München in 1899. Dit betrof in alle gevallen het tentoonstellen van meubels. Nu werd voor het eerst zijn niervormig bureau gepresenteerd: baanbrekend anders vormgegeven dan de traditionele bureaus, voorzien van afgeronde hoeken en ergonomisch comfortabel. Hierdoor kon hij rekenen op veel nieuwe klanten in Duitsland. In 1900 verhuisde de familie naar Berlijn waar hij de opdracht kreeg om de kapsalon van François Haby, de hofkapper van de Duitse Keizer Wilhelm II, te ontwerpen. Bijzonder aan zijn ontwerp is dat de gas- en waterleidingen in het zicht werden gelaten als decoratieve elementen. Hij bouwde een naam op als ontwerper voor de eetcultuur in een nieuwe moderne stijl: zonder weelderige en historiserende versieringen. Hij werkte voor het bestek- en serviesgoed samen met fabrikanten in Weimar, Meissen en Jena-Burgau.

In 1900 ontstaat in Duitsland de wil om de kunstnijverheid te veranderen. De Duitse producten waren niet populair op de wereldtentoonstellingen. In Weimar stelden Elisabeth Förster-Nietzsche (de zus van) en Harry graaf Kessler Van de Velde aan als artistiek adviseur van het groot-hertogdom Sachsen-Weimar en Eisenach. Zij stelden zich tot doel om het stoffige imago van de stad van zich af te gooien (stad van klassieken, muziek en kunst) en zagen in Van de Velde de man om dat voor elkaar te krijgen. Van de Velde had in 1902 het interieur van de Nietzsche Archiv in Villa Silberblick voor Elisabeth Förster-Nietszche en meubilair voor Harry graf Kessler ontworpen. Van de Velde richtte een jaar later het Seminar voor Kunstambachten op. Hier vonden fabrikanten, ambachtslieden, stagiaires en leken gratis de mogelijkheid om elkaar te ontmoeten en hun producten te ontwikkelen. Ze kregen instructies en konden zich informeren over actuele ontwikkelingen. Voor de uitvoering van dit idee was een fysieke ruimte in de vorm van een school nodig, maar die was nog niet voorhanden in Weimar. Niet iedereen vond het vanzelfsprekend om de opdracht voor deze school aan een Belgische architect en directeur te geven. Harry graf Kessler maakte korte metten met deze tegengeluiden. Naar zijn mening zou een Duitse architect en directeur nooit lang in Weimar blijven en snel carrière willen maken in een grotere Duitse stad. Van de Velde zou blijven.

Weimar Kunsthoheschule
Weimar Kunsthoheschule

werd gedeeltelijk gefinancierd door groothertog Wilhelm Ernst en kreeg staatssteun. De Großherzoglich Sächsischen Kunstgewerbeschule (Groothertogelijke Saksische school voor kunstambachten wat ik voor de helderheid hier ateliergebouw noem) werd in 1904 opgeleverd. In 1908 werd de Kunsthochschule in gebruik genomen: een gebouw tegenover het L-vormig ateliergebouw. De school functioneerde als het laboratorium van Van de Velde op het gebied van onderwijs. De opleiding was anti-academisch opgebouwd en vroeg van de leraren dat ze niet alleen onderwezen maar ook deelnamen aan de praktische cursussen en seminars. Men ging uit van het karakter, het talent en de aanwezige capaciteiten van de studenten die vaak al waren ontwikkeld in ambachtsopleidingen. Onder de studenten waren er veel vrouwen. Hij noemde zijn school de eerste ‘citadel van het modernisme’. De school moest ook zelf zorgdragen voor inkomsten door de verkoop van de producten uit de eigen ateliers. Daar vonden de volgende activiteiten plaats zoals boekbinden, metaalbewerking, pottenbakken, beeldhouwen, weven en tapijtknopen. Van de Velde onderhield contacten met fabrikanten waardoor studenten doorstroomden en het gedachtegoed ook echt tot uitvoering kwam. De groothertog verloor de belangstelling voor de school en toen de financiering in 1914 uitbleef nam Van de Velde ontslag als directeur. In 1919, na de oorlog, ging de school opnieuw open onder de naam Bauhaus. De school kwam onder leiding van Walter Gropius die door Van de Velde was aanbevolen. Het teamwork tussen leraren en leerlingen bleek een goed fundament voor deze experimentele school.

Wat maakt nu dat je nog altijd het gevoel hebt dat deze twee gebouwen anders zijn dan andere schoolgebouwen? Wat enorm hielp is dat - zelfs in de zomervakantie – de gebouwen open voor publiek waren, althans de begane grond verdieping. We konden zo maar naar binnen en rondlopen. De Kunsthochschule is een gebouw van drie bouwlagen hoog. Het is opgedeeld in drie delen, in het midden ligt de entree. Die is bescheiden vormgegeven met een paar traptreden ervoor. Links en rechts van de entree zijn ronde wanden waarachter wachtruimten zijn gelegen. Mede door het kleine torentje op het dak, weet je instinctief dat je daar hier naar binnen moet. De bouwdelen in het midden en rechts zijn voorzien van grote oppervlakten met ramen op alle verdiepingen. Bijzonder zijn de ramen op de derde bouwlaag waar de ramen licht gebogen zijn en de vorm van het dak volgen. Dit zijn de atelierruimten. Dat maakt dat het gebouw - voor zijn grootte - minder zwaar aandoet. De gevels zijn lichtgeel gepleisterd en de gebakken dakpannen zijn rood.

Bij binnenkomst wordt je oog direct getrokken naar het trappenhuis. Een ruime open trap draait om het beeld Eva van Rodin naar boven tegen een gevel met veel ramen. Links en rechts bij de trapopgang zijn reliëfs in de muren opgenomen uit 1979-1980. Het is een replica van een reliëf uit 1923 van Joost Schmidt (1899-1948) door Hubert Schiefelbein (1930) en een eigen reliëf (Rhythmus). Het is niet voor niets dat zijn werken hier hangen. Hij was de enige hoogleraar voor beeldende en architecturale kunst in de DDR-tijd. Er is een vanzelfsprekendheid hoe architectuur en kunst hier samengaan. Dat blijkt voor het hele gebouw te gelden. Aan het einde van de gang staat weer een beeld en kun je door een raam kijken naar een beeld in de tuin. Bij een secundaire trap treffen we weer een kunstwerk aan. Als je naar buiten loopt, loop je tussen twee bustes van de directeuren van de school, Van de Velde en Gropius, uit 1957 die Siegfried Tschierschky samen met Kurt Grohmann heeft vervaardigd.

Kunstgewerbeschule trap
Kunstgewerbeschule trap

Als je in de literatuur en het internet zoekt naar ‘school’ en ‘Van de Velde’ dan kom je bij het gebouw dat tegenover de Kunsthochschule staat: het gebouw waar Van de Velde atelier hield en nu ook zijn naam draagt: de Kunstgewerbeschule. Het is in 2010 grondig gerestaureerd. Hoewel de twee gebouwen nu door hun kleuren een eenheid lijken, waren ze gepland als onafhankelijke scholen. Dit gebouw is aanmerkelijk kleiner en heeft één bouwlaag met een grote kap erop en veel dakkapellen. De zijgevels zijn architectonisch meer uitgewerkt in stucwerk en natuursteen. De entree is heel bescheiden en is precies in de knik van het gebouw. Hoewel het gebouw heel symmetrisch lijkt, is dat bij binnenkomst niet het geval. Je loop een korte steektrap op, wederom tussen twee reliëfs. Hubert Schiefelbein heeft ook hier in 1979 reproducties gemaakt, nu van reliëfs van Oskar Schlemmer (1888-1943) uit 1923. De trap springt direct in het oog: een opengewerkte trap met daarachter één grote muurschildering uit 1923 van Oskar Schlemmer met een daklicht erboven. Je ziet op de wand de patronen van mensen die de trap op- of afgaan. Het is niet vreemd om werk van deze kunstenaar hieraan te treffen. Hij was docent aan het Bauhaus en was hoofd van de workshop muurschilderen in 1920. Hij bleef verbonden aan het Bauhaus tot 1929, ook nadat de school was verhuisd naar Dessau. In de tijd van het nationaalsocialisme werd de muurschildering overgeschilderd. In 2022 is de schildering van Schlemmer opnieuw aangebracht door Bruno Dolinski (1933-2008), oud-student van deze school. De allround kunstenaar die Van de Velde was, is in dit gebouw overal terug te vinden: o.a. in de vormgeving van de trapleuning, de deurklinken en de deuren.

Nu de stappen we over naar zijn generatiegenoot, Charles Rennie Mackintosh (1868-1928). Hij was de tweede zoon uit een familie met elf kinderen en groeide op in Glasgow. Al vroeg had hij belangstelling voor architectuur en ging als zestienjarige bij het architectenbureau van John Hutchison in de leer. In 1884 ging hij in de avonduren naar de Glasgow School of Art. Wegens het industriële karakter van de stad (eind 19e eeuw was Glasgow de 6e stad van Europa), ging het curriculum van de opleiding eerder richting techniek en design dan naar de schone kunsten. De architectuuropleiding startte in 1887. In 1889 ging Mackintosh als tekenaar werken bij de firma Honeyman and John Keppie. Hier raakte hij bevriend met J. Herbert Mac-Nair (1868-1955). In 1890 won hij een prijs met de Alexander Thomsom Travelling Studentship met een ontwerp voor een Grieks museum. Hij maakte het jaar erop een reis naar Parijs, Brussel, Antwerpen en Londen. Met de tekeningen en aquarellen van die reis won hij wederom een prijs. Hij verliet de school aan het einde van het schooljaar 1893-1894.

Via school ontmoeten Mackintosh and Mac-Nair de zusters Macdonald, Frances (1873-1921) en Margaret (1864-1933). Ze gingen samenwerken en werden bekend onder de naam The Glasgow Four. Nadat de zusters in 1894 hun studie hadden afgerond, hebben zij een eigen studio opgezet die alle vormen van ambachten omarmde. De beide heren hebben hier vervolgens ook aan bijgedragen. The Glasgow Four eindigde in 1898. Mackintosh was bevriend met de Duitse architect Hermann Muthesius (1861-1927). Hij was cultureel attaché bij de Duitse ambassade in London. Na jaren van onderzoek publiceerde hij het boek Das Englishe Haus in drie delen in 1904 en 1905. Hij was tijdens zijn onderzoek op ontwerpen van Mackintosh gestuit. In Muthesius had Mackintosh een goede promotor van zijn werk op het vasteland. Niet zozeer in Duitsland als wel in Oostenrijk waar Mackintosh in contact kwam met de Wiener Secession.

Al in 1892 had de plannen voor een nieuw gebouw, maar de fondsen waren ontoereikend. In 1896 werd een prijsvraag uitgeschreven, maar er werden geen plannen ingediend omdat er geen enkel plan binnen het budget kon worden gerealiseerd. Door maar een deel van het gebouw te realiseren, zou wel een start kunnen worden gemaakt. In januari 1897 werd het bureau Honeyman & Keppie gekozen als winnaar, Mackintosh was de ontwerper. Hij had niet alleen het gebouw ontworpen. Hij had het interieur en ook wat we nu signing zouden noemen - naar mijn mening wat breder dan bewegwijzering - ontworpen. Gebaseerd op een patroon van vier bij vier vierkanten ontwerp hij een bord, bewegwijzering, sparingen in stoelleuningen, tegels e.d. Daarnaast hanteerde hij ook een meer ronde vormentaal met patronen die verwijzen naar de natuur en mensen, onder andere de door hem bekende roos. Deze vormen zijn te zien als accenten op de hekwerken, als sparingen en ramen in de deuren, reliëfs boven de deuren en het ijzeren ornament op de toren.

Glasgow, school of Art
Glasgow, school of Art

Zoals gezegd werd eerst een deel van het gebouw gerealiseerd in december 1899, de noordoostzijde. Pas in februari 1907 kreeg het bureau – nu met de naam Honeyman, Keppie & Mackintosh - opdracht voor het gehele gebouw. Mackintosh had ondertussen een aantal andere gebouwen en interieurs ontworpen. Onder andere The Hill House (waarover later meer), een school, en de Willow Tearooms voor mejuffrouw Cranston. Maar het ontwerp- en bouwproces van de school verliep nog altijd niet zonder slag of stoot. In december 1909 werd het gebouw pas formeel geopend.

De entree van de school is gelegen aan de Renfrew Street. Het deel van het gebouw links met de entree (drie beuken) vormde de eerste fase van het gebouw. Met de realisatie van de tweede fase van vier beuken is het gebouw in balans gekomen en ligt de entree ongeveer in het midden. Het terrein van de school is aan de straatzijde voorzien van muurdammen met hekwerken. Om naar binnen te gaan ga je een aantal treden omhoog. Dan zie je op het bordes zowel links als rechts de ramen die de kelderverdieping van licht voorzien. De entree heeft iets van een kasteel met de naastgelegen erker (voor de conciërge) en een traptoren die boven de massa uitsteekt. De gevel is uitgevoerd in roze-oranje gekleurde zandsteen die met de tijd grijzer wordt. De gevels aan Renfrew Street worden gedomineerd door de grote vensters op alle verdiepingen en oogt daardoor meer industrieel. De achtergevel lijkt op een middeleeuws kasteel met enkel kleine ramen.

Aan de gevels kun je een inschatting maken van de verschillende ruimten die erachter liggen: de onderwijsruimten zijn aan de voorkant achter grote vensters en de overige ruimten zijn aan de achter- en zijkant gisitueerd, zoals theater, bibliotheek, kantoren, garderobes en toiletten. Wat dit gebouw zo bijzonder maakt is niet alleen de architectuur, het is vooral de combinatie van exterieur en interieur. Hierin school de kracht van Mackintosh. De meest bijzondere ruimten waren de bibliotheek en de kamer van de directeur van de school. Elke beschrijving doet de bibliotheek te kort, de ruimtelijke werking van het interieur met de daglichttoetreding laat zich lastig beschrijven. Het is een ruimte over twee verdiepingen met een opslagruimte erboven die ook nog daglicht in de bibliotheek geeft. De boekenkasten, de rondgang op de verdieping en de meubels zijn allemaal gemaakt van Amerikaans tulpenhout (tulipwood/yellow poplar). Het hout is donker gebeitst zodat het als eiken oogde. Mackintosh had oorspronkelijk eiken in gedachten, maar om budgetredenen was dat niet mogelijk. Het houtwerk zit vol met details, onder andere de stijlen van het balkon op de hoeken die met een guts zijn bewerkt en deze vlakken zijn in vier verschillende kleuren geschilderd. De bekende vierkanten- en lijnenpatronen van Mackintosh zijn overal terug te vinden. De directeurskamer zit in de hoek in het oudste deel van het gebouw. Het is voorzien van een groot raam. Hier zijn de wanden crème-wit en zijn de versieringen juist organisch met plantenmotieven. Alle wanden zijn betimmerd waardoor wand en meubels vloeiend in elkaar over gaan. De meubels zijn van donker hout, net als in de bibliotheek. Dit werd later de Mackintosh room waarin verschillende van zijn meubels en lampen werden tentoongesteld. In alle ruimten is de hand van de architect terug te vinden, of het nu om de gang, de garderobes of de trappenhuizen gaat. Ook binnen tref je metalen ornementen aan, zo is de schoolbel een kunstwerk op zichzelf.

Glasgow School of Art bibliotheek
Glasgow School of Art bibliotheek

Maar de trieste waarheid is, dat hier niets meer van over is. We moeten het hebben van onze herinnering en van het boek ‘Mackintosh’s Masterwork The Glasgow School of Art’ (1989). In 2014 brandde een deel van het gebouw af. Na de tweede brand in 2018 bleven alleen wat buitenmuren staan. De kostbare renovatie van de bibliotheek was net afgerond en daar was na de brand niets meer van over. Het schoolgebouw wordt gezien als het meesterwerk van Mackintosh en hij was voor Schotland de pionier van het modernisme. Het was een nieuwe interpretatie van architectuur met aandacht voor detail, decoratie en meubilair om zo een esthetisch en functioneel geheel te maken. De verwoesting van de kunstacademie betekent een drievoudig verlies: dat van een beroemd onderwijsinstituut, een markant gebouw voor de stad Glasgow en een belangrijke toeristische attractie voor Schotland. Nu is er een dilemma ontstaan tussen het conserveren van de belangrijkste waarden van de school of een getrouwe reconstructie. Wat is ethisch, wat is praktisch en wat is financieel haalbaar? Onenigheid met de verzekeringsmaatschappij speelde nog in mei 2024, dus het zal nog jaren duren voordat er een plan of een gebouw komt. Dat staat nog los van de vraag hoe het wordt aangepakt, want het gebouw was niet nauwkeurig gedocumenteerd.

Er valt nog meer te vertellen over de conservering van het erfgoed van Mackintosh. Het mooiste en tevens grootste woonhuis dat Mackintosh heeft ontworpen is in Helensburgh. Dit is een plaats ten noordoosten van Glasgow aan de zeearm van de rivier Clyde. Het huis is ontworpen voor Walter Blackie van de uitgeverij Blackie and Son Ltd en in 1903 opgeleverd. Het huis is van binnenuit ontworpen. Het huis doet zeer Schots aan met zijn ruwe lichtgekleurde en ruw gestucte buitenzijde. Zoals de naam het al zegt, staat het huis op een heuvel. Het huis bestaat uit verschillende massa’s van twee verdiepingen met daarboven een groot met leien bekleed zadeldak. De verschillende schoorstenen geven het huis zijn markante aanzien.

Hill House
Hill House

De entree is net als de kunstacademie te bereiken via een aantal treden naar een ommuurd bordes. Ook hier tref je een heuse traptoren aan, waardoor het enigszins op een kasteel lijkt. De vensters zijn groot voor de leefruimten en klein voor de overige ruimten; altijd door roeden verdeeld. Een aantal ramen heeft een aparte plek, direct naast een schoorsteen. De woonkamer is de mooiste ruimte in het huis met een grote erker. Het licht komt in alle seizoenen prachtig binnen. Het spel van licht en donker is in het meubilair van Mackintosh doorgezet. De slaapkamer op de verdieping is voorzien van een tongewelf en is volledig in crème-wit uitgevoerd. Ook de rol van de vrouw van Mackintosh bij het ontwerp van Hill House moet niet worden onderschat. Margaret ontwierp en maakte grote gesso-panelen (een soort reliëfwerk in gips) en andere decoratieve kunstwerken die integraal deel uitmaken van de interieurs. Bijvoorbeeld het beroemde paneel The Sleeping Princess in de salon. Haar werk voegde een meer dromerige, symbolistische en soms mystieke laag toe aan Mackintosh’ strakke, geometrische architectuur. Daarmee creëerde ze de voor Mackintosh kenmerkende combinatie van streng lijnenspel en zachte, organische ornamenten.

Hill house in Big Box
Hill house in Big Box

In 1972 is het huis aangekocht door de Royal Incorporation of Architects in Scotland (RIAS) en voor het publiek opengesteld. Toen zijn aanpassingen uit de jaren ’50 weer ongedaan gemakt, zijn schoorstenen herbouwd en is de ruwe pleisterlaag hersteld. In 1982 nam The National Trust het huis over en bleef het een museum. Het voert nu te ver om het hele huis te beschrijven. Men constateerde dat het stucwerk niet tegen het Schotse klimaat bestaand was. Het brokkelde af en men vreesde voor de consequenties voor het interieur. Men koos er in 2017 voor om het huis tijdelijk te beschermen door er een Big Box omheen te bouwen; dit kwam in 2019 gereed. Het omhulsel werd voorzien van verhoogde wandelpaden en een bezoekerscentrum. De doos blijkt effectief te zijn bij het verlagen van het vochtigheidsgraad en eind 2023 was het niveau voldoende voor het behoud van het huis. Maar het huis staat er nog altijd zo bij. In de toekomst wordt verwacht dat het oorspronkelijke betonpleisterwerk (dat vocht vasthield) wordt verwijderd en vervangen door traditioneler kalkmortel, om op die wijze het gebouw duurzaam te herstellen. Tot die tijd kun je het interieur bezoeken. Maar wat kenmerkend is voor de architectuur van Mackintosh, is het spel van exterieur en interieur, de wijze waarop het daglicht binnen komt. Bovendien geeft de Big Box het gebouw zo’n grote jas dat je totaal niet kunt ervaren hoe het huis in de omgeving past. Laten we hopen dat geduld wordt beloond en dat dit werk van Mackintosh voor de toekomst behouden blijft.

Henry van de Velde heeft het wat dat betreft beter getroffen. Hij heeft voor zijn eigen familie het Hohe Pappeln (hoge populieren) ontworpen aan de zuidzijde van Weimar. In de zomer van 1906 kocht hij een stuk grond aan de Belvedere Allee in Ehringsdorf. Eind maart 1908, zeven maanden nadat de bouw was gestart, trokken Henry en Maria van de Velde met hun vijf kinderen in het huis. Ook dit huis is - net als hun eerste huis in Ukkel - van binnenuit ontworpen en goed op de zon georiënteerd. Het huis telt drie verdiepingen waarbij de hoogste verdieping achter een grote kap valt. Onder het dak is het atelier gelegen. De woonkamer is wederom de kamer in het hart van het huis, eigenlijk in een grote hal met direct contact met het hoofdtrappenhuis. De grote kinderspeelkamer was in de kelder ondergebracht die via een andere trap toegang gaf tot de keuken, de tuin en de slaapkamers.

Weimar Haus Hohe Pappeln
Weimar Haus Hohe Pappeln

Het hele interieur was door Van de Velde wederom samen met zijn vrouw Maria ontworpen. Zij was sterk betrokken bij de vormgeving van de meubels, het textiel en de kleuren maar ook bij de indeling van het huis. Vergeleken met het huis van Mackintosh is het iets meer functioneel en met minder ornamenten, maar ook hier wordt het contrast gebruikt tussen delen met donkere meubels en wanden en delen met lichte meubels en wanden. Voor beide huizen geldt dat hun samenwerking bijdroeg aan de Gesamtkunstwerk een totaal kunstwerk, waar architectuur, meubels, textiel en kunst één geheel vormen en in samenwerking met hun vrouw tot stand is gekomen.

In 2003 heeft de Klassik Stiftung Weimar het huis Hohe Pappeln als museum in gebruik genomen. In 2012 heeft deze stichting het huis kunnen aankopen en blijft het een museum. Het stond op ons lijstje om het te bezoeken maar dat kon helaas dit jaar niet wegens een restauratie. Het mag duidelijk zijn dat Weimar het erfgoed van Van de Velde in ere wil houden en de kennis en kunde in huis heeft om dat adequaat te doen. Hij heeft wel wat meer geluk gehad dan Mackintosh; dat is duidelijk.

Voor ons blijven beide architecten voorbeelden een moderne stroming in zijn tijd van totaal architectuur met een gevoel voor esthetiek en ruimte voor ambacht. Dat is iets wat je tot op de dag van vandaag kunt ervaren en waar je van kunt leren. Henry van de Velde drukte het zelf als volgt uit: “Alle ware en levende architectuur is steeds de directe uitdrukking geweest van de behoeften en overtuigingen van de mens op het moment van haar ontstaan (…) Wij moeten moderne ideeën tooien met een modern gewaad – onze ontwerpen bezielen met sprankelende verbeelding. Dan zullen er ontwerpen ontstaan, gemaakt door levende mensen voor levende mensen – iets dat een nieuwe beleving verwoordt van het heilige, van persoonlijke overpeinzingen en vakmanschap, van vreugde in de natuur, in de gratie van de vorm en in de blijheid van kleur.”

2025

Deel dit artikel