Jan Brokken beschreef het in zijn boek Stedevaart (2020) in het hoofdstuk over Bologna met de titel ‘De stad van Morandi: “Ik begrijp Morandi. Als je in een stad als Bologna bent opgegroeid, hoef je niet te onderzoeken of het leven elders beter is.” Hij heeft het hier over de schilder Giorgio Morandi (1890-1964), geboren en getogen in deze stad. Een stad die Morandi gedurende zijn leven maar zes keer vrij kortdurig heeft verlaten. Nu hebben wij veel meer gereisd en van de wereld gezien, maar bij ons laatste bezoek in september 2023 kregen ook wij het gevoel dat het leven elders niet beter kon zijn dan in Bologna. Toch is de stad niet bij veel toeristen bekend. Dat is mogelijk een gevolg van een ligging midden in de driehoek Florence, Pisa en Venetië, hele bekende toeristenplaatsen. Maar niet getreurd; het feit dat het er rustiger is, wil niet zeggen dat er niets te zien is. Verre van dat.
Bologna is een stad met bijna 390.000 inwoners. Het is de hoofdstad van de regio Emilia-Romagna. Het ligt in het zuidelijkste deel van de Po-vlakte, net tegen het gebergte de Apennijnen aan. Het heeft een roerige en complexe geschiedenis. We schetsen hier in het kort de hoofdlijnen. De stad werd gesticht door de Etrusken, een noord-Italiaanse volk, rond 510 v. Chr. In 189 v. Chr. maakte de stad onderdeel uit van het Romeinse Rijk. Twee jaar later wordt de stad ontsloten door de Via Aemilia, de weg van Piacenza naar Rimini aan de kust van de Adriatische Zee. Dit is nu nog altijd te zien op de kaart: een kaarsrechte lijn. Hierdoor groeide de stad in belang en in inwoneraantal en op zijn hoogtepunt was ‘Bononia’ zoals het werd genoemd, een van de belangrijkste steden van het Romeinse Rijk. In 774 n. Chr. schonk Karel de Grote de stad aan Paus Adrianus I. In de 11e eeuw lukt het om los te komen van het Roomse Rijk en werd het een vrije stadstaat. Drie belangrijke pijlers van de stad dateren uit deze periode: de stichting van de universiteit (studium in 1088), de arcaden (porticos) en de torens (torres) die tot in de 13e eeuw werden gebouwd. Aan het einde van de 12eeeuw was Bologna een belangrijk handelspunt en de vijfde grote stad in Europa. Het vormde het centrum van de textielindustrie met een netwerk van kanalen en waterwegen voor het transport en energieopwekking. Net als het naburige Florence was er een aantal belangrijke families dat in de stad heerste. Deze vermogende mensen hadden een aantrekkingskracht op kunstenaars en intellectuelen. Vermeldenswaardig is dat tijdens de renaissance Bologna de enige stad was waar een aantal vrouwen aan de universiteit mocht studeren.
De geschiedenis van de stad blijft nog bijna drie eeuwen aan de Pauselijke staat verbonden, van begin 16etot eind 18e eeuw. In 1530 werd Karel V tot keizer van het Roomse Rijk gekroond. In deze periode werden veel kerken en kloosters (96!) gesticht. Napoleon Bonaparte veroverde de stad in 1796 en Bologna werd de hoofdstad van de Cispadaanse Republiek tot Napoleon in 1815 werd verslagen. Door het Congres van Wenen 1815 kwam Bolgona weer onder het gezag van de paus. De stad sloot zich in 1860 aan bij het Koninkrijk van Sardinië dat kort daarna het Koninkrijk van Italië werd. In die tijd had de stad ruim 110.000 inwoners waarvan 70.000 in de binnenstad woonden. De leefomstandigheden in de stad waren slecht. In 1880 kwam er een tramnetwerk. Tot de Eerste Wereldoorlog vonden restauratiewerkzaamheden plaats, werden nieuwe wegen aangelegd. De universiteit breidde uit wat ten koste ging van een aantal middeleeuwse gebouwen. Eind 19e eeuw werd er een masterplan van kracht waardoor de stadsmuren konden worden gesloopt. Nu kunnen we constateren dat er in dat masterplan weinig oog was voor de historische waarden van de stad, alles stond ten dienste van de vooruitgang. Er was weinig ruimte voor parken; wel werd er een tuinstad gepland met art nouveau villa’s ten zuiden van de oude stad.
Op de dag dat de Eerste Wereldoorlog startte, kwam er voor het eerst een socialistisch bestuur aan de macht in Bologna. Vijf jaar later ontstond in deze stad het eerste fascistische hoofdkwartier. Dat zorgde voor een grote sloop om ruimte te maken voor nieuwe gebouwen in een architectuurstijl passend bij hun eigen ideologie. Dat is te zien aan de Via Marconi, aan de Piazza Galileo en Piazza Roosevelt. Tegelijkertijd bleef er een grote antifascistische beweging in de stad aanwezig en ontstond er een grote groep partizanen. Bologna is zwaar beschadigd geraakt in de Tweede Wereldoorlog. Bijna de helft van de gebouwen had oorlogsschade wat aanleiding was voor een nieuw masterplan in 1948. Na de eerste verkiezingen na de oorlog kwam er een socialistisch-communistisch bestuur in de stad; dat nam de uitvoering van het masterplan ter hand. De actualisatie van het masterplan in 1955 voorzag in een groei van 450.000 naar een miljoen inwoners.
In 1970 kwam men hiervan terug en kreeg restauratie en het behoud van de fijne schaal in de stad prioriteit. Tevens werd hierin meegenomen dat de gordel van heuvels om de stad heen beschermd moest worden en dat er meer groen in de stad moest komen. Industrie werd geconcentreerd in het noordoostelijke deel van de stad. Na de oorlog werd de technische industrie (werktuigen en machines) van internationaal belang en het aantal inwoners piekte in 1973 op een aantal van 500.000 inwoners. Eind 70’er jaren was er veel onvrede in de stad en vonden er oproeren in de universiteitswijk plaats. Op 2 augustus 1980 werd de stad opgeschrikt door een terroristische aanslag op het centraal station. 85 mensen werden hierbij gedood en er vielen 200 gewonden. Neofascisten werden schuldig bevonden aan deze bomaanslag. Eind 1999 werd de stad verrast doordat de rechter politieke vleugel voor het eerst de verkiezingen hadden gewonnen. Dit duurde maar één termijn, toen kwamen de linkse partijen weer aan de macht en dat is sindsdien zo gebleven. Dit zorgt voor één van de drie bekende bijnamen voor deze stad: ‘la rossa’ (de rode). Hoewel er ook geluiden gaan dat dit te wijten is aan de meest voorkomende kleur van de bebouwing in de stad. De andere bijnamen zijn: ‘la dotta’ (de geleerde) en ‘la grasse’ (de vette, vanwege het eten).
Zodra je door de straten van Bologna loopt, kan het je niet ontgaan dat dit een studentenstad is. Er is een groot aantal jonge mensen zichtbaar in de stad. Op straat, op de terrassen, in de cafés en ook in de . Op de Via Zamboni zijn zij veruit in de meerderheid. Vanuit de scholen uit de 11 eeuw is een toonaangevende universiteit ontstaan. Het motto van de universiteit is ‘Alma Mater’ (gevoed worden met kennis). Een van de plekken waar je de oude universiteit kunt ervaren, is in het gebouw Biblioteca dell’Archiginnasi. Hier kwamen voor het eerst verschillende scholen samen in één gebouw en wel in een palazzo dat in opdracht van paus Pius IV in 1561 werd gebouwd. In 1802 verplaatste Napoleon Bonaparte het centrum van de universiteit naar Palazzo Poggi en werd hier de stadsbibliotheek gevestigd. Hoewel het gebouw in 1944 zwaar werd beschadigd, is het in oude luister hersteld. De entree aan het plein brengt je naar een binnenplaats met aan weerszijden trappen naar de galerij op de eerste verdieping.
In dit gebouw kun je het herbouwde Anatomisch Theater bezoeken: een theater om een centraal geplaatste snijtafel in een setting zoals dat in 1637 gebruikelijk was. Het gehele theater - wanden, zitplaatsen en plafond - is van dennenhout en is voorzien van twee rijen van in totaal 32 beelden van beroemde anatomisten en doctoren. Het is ontworpen door een Bolognese architect, Antonio Levanti. Het vormt één geheel rondom de marmeren snijtafel. Een andere ruimte, ‘Salo dello Stabat Mater’, is ook toegankelijk. Dit is gebouwd als studiezaal maar werd gebruikt voor muziekvoorstellingen, zoals het muziekstuk van Rossini waarna het is vernoemd. Hier kun je via een hek een kijkje nemen in de honderden meters boekenkasten van de bibliotheek. In de zaal en in de arcaden zie je schilderingen van wapenschilden. Elk schooljaar zorgde voor een schildering met wapenschilden van de studenten. Via de eerdergenoemde Via Zamboni in de richting van de Via Irnerio kom je in wat nu het kloppend hart is van de Universiteit; diverse universiteitsgebouwen en groepen studenten die met elkaar discussiëren.
Wil je een gevoel krijgen waar de derde bijnaam, ‘la grassa’ (de Vette), vandaan komt, dan kun je het beste kijken in de , een zijstraat van de Piazza Maggiore (waar de kathedraal San Petronio aan staat). De straatnaam verklapt dat het de oude straat van de vissers is. Nu is het een smalle straat met delicatesse winkels en/of restaurants, pasta winkels, groentestallen en visverkopers. De etalages zijn heel aantrekkelijk ingericht. Je ziet reuze mortadella's (specialiteit van Bologna), hammen, worsten, huisgemaakte pasta’s en vele soorten kazen. In die smalle straat staan tafels en stoelen en het is heel gebruikelijk om hier een bord (tagliere) met deze lekkernijen te bestellen met broodjes (soort kleine shoarmabroodjes). Hier krijg je het gevoel van ‘de vette’ helemaal mee. Bestel overigens nooit een ‘spaghetti bolognese’, dat is niet een traditioneel gerecht van deze stad. De saus ‘ragu’ hoort met tagliatelle te worden opgediend.
Toch is er voor ons nog veel meer dat de stad aantrekkelijk maakt, buiten de drie bijnamen om. Wat bij ons het eerste opkomt, is dat het een dwaalstad is. Binnen de zeshoekige oude stad zijn er in verhouding maar weinig grote doorbraken gemaakt. Daarnaast vind je in de stad 40 km aan arcaden binnen de zeshoek (en 20 km erbuiten). De eerste arcaden waren van hout en fungeerden als handelsruimte voor de winkels. Het verhaal gaat dat de arcaden die wij nu zien, zijn ontstaan in de 13e eeuw door de wens van de winkeliers om uit te breiden maar dat zou ten koste van de ruimte van de straten moeten gaan. Om dit te compenseren, werd verordonneerd dat de begane grond toegankelijk moest blijven voor voetgangers en mocht erboven worden gebouwd. Er mogen – tot op de dag van vandaag – alleen tijdelijke zaken in de arcaden worden geplaatst en deze moeten elke avond worden opgeruimd. Restaurants houden er terrassen maar er is altijd voldoende ruimte om er langs te lopen. Deze structuur tref je aan bij zowel de oude gebouwen als bij de later gerealiseerde gebouwen. Je kunt nog één houten arcade aantreffen, namelijk die van 13e-eeuwse Casa Isolani aan de Strada Maggiore nr. 19. Je kunt als voetganger voortdurend dwalen in een veilige omgeving naast de straat waarop het verkeer volop raast, waarbij je nauwelijks door hebt dat de gebouwen waar je onderdoor loopt, uit hele verschillende perioden dateren. Ook fijn is dat de arcaden beschutting bieden tegen zowel regen als zon.
Een bijzonder onderdeel van het parcours van de arcaden wordt gevormd door de weg naar het heiligdom Santuario della Madonna di San Luca, de Portico San Luca. De weg start bij de Piazza di Porte Saragozza. Aan het einde van de Via Saragozza kom je bij de Arco del Meloncello (poortgebouw) die je over de weg brengt naar de start van de ruim 600 arcaden die de berg opgaan naar de . De bouw van deze galerij startte in 1674. Al slingerend over de berg Colle della Guardia loop je onder die arcaden in drie kwartier naar 291 m hoogte en nooit komt de kerk in zicht. Onderweg kom je langs de 15 kruiswegstaties: de traditionele 14 aangevuld met de laatste statie dat de kroning van Maria verbeeldt. Het laatste deel van de klim is het steilst en dan kom je bij het plein met uitzichtplateau. Hier zie je op de kop van de Via Don Sturzo een gebouw dat van 1931 tot 1976 diende als het vertrekstation voor de kabelbaan. Reeds lang geleden is dit tot een woongebouw getransformeerd. Dan nog een aantal treden naar boven naar de kerk toe. Sinds de 12e eeuw is dit een religieuze plaats waar de Zwarte Madonna met kind wordt bewaard. Dit beeld dateert van tussen 9een 11e eeuw, is in Byzantijnse stijl en is voorzien van 17e-eeuws zilverwerk. Vroeger stond hier een kapel. Nu staat er een 18e-eeuws kerkgebouw dat door Carlo Francesco Dotti en zijn zoon Giovanni Giacomo is gebouwd. Elk voorjaar verlaat de Madonna haar plaats voor een week en wordt dan tot Hemelvaartsdag in de Basilica San Petronio in het centrum tentoongesteld.
Wij kiezen ervoor naar beneden te lopen en bij de Arco de Meloncello linksaf te slaan naar de Via della Certosa. Je kunt je weg onder de arcaden vervolgen, langs het Stadio Renato Dall’ara uit 1927 (stadion voor FC Bolgona) naar de . De gemeentelijke begraafplaats met de naam Certosa is gesticht in 1801. Het entreegebouw is met de arcaden mee ontworpen door Ercole Gasperini. Hier lag al vanaf de 14e eeuw een begraafplaats. De begraafplaats is eigenlijk een openlucht museum, verschillende binnenplaatsen vol met beelden met zuilengalerijen rondom. Binnen de muren van de begraafplaats tref je nog oude delen van het klooster aan dat hier in de 15e eeuw stond. Je treft er schitterende monumenten aan. Onder andere van de schilder Giorgio Morandi en de zanger Lucio Dalla.
We troffen een heel bijzonder monument. Het zette ons eerst wat op het verkeerde been. Het leek of iemand van een gebouw (lijkend op een mini energiecentrale) wilde springen; zonder gekheid. Vervolgens zien we trappen om onder dat gebouw te komen. Beneden zijn binnen langs de wanden grafplaten opgenomen en in het midden van die zogenaamde energiecentrale tref je een groep bronzen beelden aan: beelden van mensen, van de grond naar boven toe tot op het randje van het gebouw. In het gebouw vinden we een tableau met de volgende tekst (vertaald):
‘Een partizaanse stad trouw aan oude tradities weigerde te buigen voor de arrogantie van de Duitse indringer. Met het meest zuivere bloed van duizenden van haar beste kinderen, met haar huizen vernietigd en in epische langdurige gevechten gestreden met wapens afgenomen van de vijand, stond ze voorop in de oneerlijke strijd en in de opstand die in de stralende lucht van april 1945 het vaderland terugbracht naar de herovering van haar vrijheid.’ Hier blijken (op 27 september 1960) de overblijfselen van de doden te zijn bijgezet die in het concentratiekamp in Gusen zijn overleden. Dat wetende begrijp je het ontwerp een stuk beter.
We kunnen natuurlijk niet om een ander stedenbouwkundig-architectonisch aspect van deze stad heen: de torens. Die dragen ook zorg voor de vierde bijnaam van de stad, net iets minder bekend dat de andere drie bijnamen: ‘la turrita’ (de getorende). Tussen de 11e en 13e eeuw werd de stad volgebouwd met torens. Men zegt dat er op het hoogtepunt 180 torens zijn geweest. Het is nog altijd niet duidelijk waarom de torens zijn gebouwd, maar vermoed wordt dat de rijke families dit deden om te imponeren. Er kon ook in gewoond worden en diende ook als opslagruimte. Tijdens vetes tussen de families bood het de mogelijkheid om vanuit de torens elkaar te beschieten. Dergelijke torens kun je ook aantreffen in de stad San Gimignano. De meeste torens werden in de 13e eeuw weer afgebroken. Men weet nu van 90 torens waar ze hebben gestaan en wat de bijbehorende namen waren, veelal zijn ze genoemd naar de families die de toren hebben gebouwd. 24 hiervan zijn nu nog te vinden. De zijn goed zichtbaar doordat er gebouwen in de directe nabijheid van deze torens zijn gesloopt en ze staan daarnaast bijna in de as van de weg Via Rizzoli. Ze vormen het beeldmerk van de stad en zijn ruim 900 jaar oud. De hoogste toren is Torre degli Asinelli en is 97,20 m hoog. Het staat uit het lood (2,23 m naar het westen). De lagere toren is de Torre Garisenda. Deze is 48,16 m hoog en staat veel meer uit het lood: 3,22 m naar het noordoosten. Eind oktober 2023 (net een maand na ons laatste bezoek) kwam in het nieuws dat deze laatste toren beweegt en dat men bang is dat de toren zal instorten. De Torre degli Asinelli, die normaal kan worden bezocht (500 treden), is daarom ook gesloten en men probeert de verkeersdrukte te temperen. Verwacht niet dat je tijdens het wandelen makkelijk op de andere torens stuit. Ze maken onderdeel uit van het dicht stedelijk weefsel en dan verraadt alleen een gesloten plint dat het een toren kan zijn. De Torre Azzoguidi of Altabella is 61 m hoog en staat in de Via Altabella. De Torre Prendiparte, 59,50 m hoog, dat aan het gelijknamige plein staat is een B&B. De voormalige ghetto, joodse wijk, vind je ten noordwesten van de Torre Garisenda.
Bijzonder is dat de Bologna tot grote ontwikkeling is gekomen door de industrie en dat je daar nauwelijks iets van terug kunt vinden in de stad. Nota bene heette de stad ‘kleine Venetië’. Daar kun je je vandaag de dag niets bij voorstellen. De industriële geschiedenis startte al in de Romeinse tijd met de bouw van een ondergronds aquaduct van 20 km lang. Tussen 12e en 16e eeuw was er een kunstmatig netwerk van kanalen en beken aangelegd vanuit de rivieren Aposa, Savena en Reno naar de stad. Vanuit het westen en het oosten kwamen twee kanalen de stad binnen. Het water was voor huishoudelijk gebruik, voor de rioleringen, de grachten buiten de muren, de graan- en zijdemolens. Het vormde voor deze industrieën een energiebron; er waren meer dan 100 waterradmolens in de stad eind 17e eeuw. Deze bleven in gebruik tot eind 19e eeuw. Tot begin 20e eeuw waren deze kanalen nog te zien in de stad. Oude foto’s getuigen van wasplaatsen aan de kanalen en een heel stelsel van voetgangersbruggen, bijvoorbeeld bij de Canale delle Moline (kanaal van de molens). Maar vanwege de hygiëne zijn nagenoeg alle waterwegen ondergronds gebracht. Er is nog een klein stukje van de Canale di Reno te zien vanaf de Via dell’Indepenza in het noordwesten van de stad.
Om meer begrip te krijgen voor het industriële verleden van de stad bezoeken we Museo del Patrimonio Industriale. Dit is ondergebracht in een voormalige steenoven, Fornace Galotti ‘Battifero’ uit 1887. De fabriek werd verlaten in 1966, waarna de stad een deel van het complex heeft gerenoveerd. Vanaf 1997 is hier een museum gevestigd dat een beeld geeft van het industriële verleden van de stad. Het ligt aan de Canale Naville die noordwaarts de stad uitgaat. Van oorsprong was de omgeving van Bologna vooral een landbouwgebied. Vanaf de 16e tot de 18e eeuw vormde de stad het centrum van de zijde- en voile-industrie, gelegen aan het waternetwerk. De kwaliteit van het Italiaanse zijde was goed en werd door veel textiel-producerende landen gebruikt. Zo ontwikkelde de stad zich tot een internationaal handelscentrum. Bijzonder is dat er een bewegend model van hout van een zijdemolen te zien is in het museum (gereedgekomen in 1986). Het is op een schaal van 1:2 gebouwd naar een tekening uit 1599 van de Duitse architect Heinrich Schickhardt. Het is 3,5 m hoog, 2,3 m in diameter en heeft 384 spoelen. In een maquette van een deel van de stad wordt weergegeven hoe dergelijke molens in de gebouwen waren geplaatst. De gebouwen hoefden hiervoor niet bijzonder groot te zijn, waardoor de in ongebruik geraakte industrieel gebruikte panden in de stad niet makkelijk te herkennen zijn.
Aan het einde van de 18e eeuw stortte de zijde-industrie in. De nieuwe mode in Lyon (Frankrijk) met de contacten in Versailles en de zogeheten katoenrevolutie in Engeland, maakten een einde aan deze florerende industrie in Bologna. Het stortte de stad in armoede en werkloosheid. De testamenten van twee Bolognese intellectuelen brachten hier verandering in. Luigi Valerani (1828) en Giovanni Aldini (1834) gaven aan dat technisch onderwijs de meest effectieve route was om te moderniseren. De Valerani-Aldini Instituut werd in 1878 door de gemeente opgericht in navolging van de testamenten en bleef tot 1913 in stand. Het doel was jonge monteurs op te leiden tot hoogwaardige veelzijdige technici. Er werd in 1844 ook een universiteit geopend, het nieuwe instituut ‘Aldini Valerani per le Arti e i Mestieri‘ naar voorbeeld van de Ecole d’ingenieurs Denis Diderot in Parijs.
Het interbellum was de periode van nieuw industrieel Bolgona. Er was een grote productie van machines voor de landbouw, gereedschappen, de verpakkingsindustrie, sigaretten en voor het maken van pasta en ijs. Veel producten werden gelinkt aan de motorindustrie: de eerste Maserati, diverse motorfietsen, carburateurs voor auto’s, bussen en kleine vrachtwagens, elektrische onderdelen en radio’s (Ducati) en orthopedische instrumenten. Dit verleden is nog altijd te zien. In het westen van de stad, net onder het vliegveld ligt de Ducati fabriek en iets ten zuiden daarvan tref je Lamborghini Bologna aan. Verder is het zoeken naar de resten van het industriële verleden. Het museum voor hedendaagse kunt, MAMbo (Museo d’Arte Moderna Bolgona) is sinds 2023 in een getransformeerde tabaksfabriek ondergebracht en ligt nog aan een kanaal.
Het is altijd spannend om te zien hoe nieuwe stedelijke ingrepen zich verhouden tot de historische stad. Een bijzonder voorbeeld uit de jaren ’60-70 is de wijk . In die jaren was Bologna op een demografisch en economisch hoogtepunt. Aan de Japanse architect en stedenbouwkundige Kenzo Tange werd gevraagd om een voorstel te maken voor de groei van de stad. Het werd een plan voor 1970-1984 en zag er heel futuristisch uit. Hij stelde een ontwikkeling voor buiten de ring, op niet al te grote afstand van het treinstation in de vorm van een grote U. Uiteindelijk is alleen het zakelijk centrum met congresfaciliteiten gerealiseerd. Het congresgebouw, een sterk structuralistisch gebouw in beton, is in 1965 gerealiseerd door de architecten Leonardo Benevolo, Tommaso Giura Longe en Carlo Melograni. Het zakelijk centrum, hoge torens met ronde gesloten hoeken met daarin de trappenhuizen, zijn van de hand van Kenzo Tange. Hier is het kantoor van de regio Emilia Romagna gevestigd. Je waant je even in een tijdcapsule. Grote strakke smalle betonnen gebouwen, heel sculpturaal, rond grote lege en soms verhoogde pleinen. In het noordoosten ligt de Kenzo Tange tuin wat een mooie benaming is voor een groot plantsoen. Je kunt je maar moeilijk een voorstelling maken hoe het is om in zo’n gebouw te werken. Helaas zijn de gebouwen niet toegankelijk. Dergelijke slanke gebouwen werden nadien zelden meer gebouwd met hun onevenwichtige verhouding tussen de bruto vierkante meters en netto bruikbare ruimten. Voor architectuur liefhebbers is er een paviljoen van Le Corbusier te zien aan de westzijde van het congresgebouw. Het is een trouwe kopie van het gesloopte paviljoen voor de ‘Exposition International des Arts Décoratifs’ in 1925 in Parijs. Op 6 oktober 1977 werd de herbouw met de naam ‘Padiglione l’Esprit nouveau de Le Corbusier‘ op deze plek geopend.
We zijn benieuwd wat Bologna gaat doen met nieuwbouwplannen. Er was in 2008 een ontwerpwedstrijd uitgeschreven voor een nieuw (op de plaats van het huidige station). Het ontwerp van Andrea Maffei Architects en Arata Isozaki & Associates werd de winnaar. Eerlijk gezegd vinden we het niet echt erg dat dit niet is gerealiseerd. De charme van deze stad zit in het feit dat de historische stad nog altijd een leefbare stad is en dat de gelaagdheid van de geschiedenis afleesbaar blijft.
De mooiste plek van de stad om dit te ervaren is het . Een driehoekig plein belegd met keien dat langzaam afloopt naar het San Stefano complex van kerken. Van links naar rechts zie je het Benedictijnen klooster (dat oorspronkelijk niet bij dit complex hoorde uit 6e, 12e en 13 eeuw), de kerk Crocifisso uit de 8e eeuw, het achthoekige San Sepolcro uit de 12e eeuw, de kerk van San Vitale e Sant’Agricola uit de 11e eeuw en twee binnenplaatsen. Het complex is tussen 1870 en 1930 gerestaureerd en zeer de moeite van het bezoeken waard. Het plein wordt begrensd door twee arcaden. Onder de arcaden en net voor de arcaden zijn er terrassen, zonder schermen of iets dergelijks. Hier zit het overdag en ’s avonds vol met mensen, hun zachte geroezemoes vult de ruimte. Zij weten wat de schoonheid is van deze stad en dat het leven elders niet beter kan zijn.