Polderen in de Lage Landen
Broek op Langedijk

Polderen in de Lage Landen


Overkomt het jullie ook wel eens dat je een bekende attractie in eigen land niet bezoekt? Ons in ieder geval wel. Zo gingen we pas met de ouders van Jan voor het eerst naar de tulpen in de Keukenhof. Het bezoek van onze vriendin en Engelstalige redacteur Ruth aan ons land was aanleiding voor mij om voor het eerst naar het Museum Broekerveiling in te gaan. Het lijkt er soms op dat we dergelijke toeristische attracties in eigen land voor vanzelfsprekend aannemen, terwijl we ze wel in het buitenland bezoeken. Ach, het gaat erom dat je het een keer ziet en beleeft. 

Broek op Langedijk ligt ten noorden van Alkmaar, wat ook bekend staat als West-Friesland. Geestmerambacht is een historisch poldergebied in Noord-Holland, waar Broek op Langedijk onderdeel van uitmaakt. Het Geestmerambacht is ontstaan door het droogleggen van moeras- en veengebieden en later door verdere inpolderingen, die essentieel waren om het land geschikt te maken voor landbouw en bewoning. Door lokale bewoners en boeren werd de polder vanaf de 10e eeuw aangelegd door middel van dijken, dammen en sluizen en ontstond een vruchtbaar gebied. Waterbeheersing en drooglegging waren en bleven essentieel, omdat de omgeving lager lag dan het omringende water, zoals het IJsselmeer en verschillende meren en veenrivieren. In de loop van de tijd werd het systeem van polders steeds verder verfijnd, vooral vanaf de 16een 17e eeuw toen windmolens werden ingezet om water uit de polders te pompen. Waterstaatkundige instanties, zoals de waterschappen, hielden toezicht op de dijken en afwatering.

‘Broec’ is een laaggelegen plaats in het water. In de buurt van Broek op Langedijk bevindt zich ook de Oosterdel, een bekend poldergebied dat vroeger bekendstond om zijn tuinbouw op kleine eilanden, het zogenaamde ‘rijk der duizend eilanden’. Dat is ook niet overdreven, want er schijnen wel 15.000 eilandjes te zijn geweest. Dit waren langwerpige smalle eilandjes, akkertjes, waarop groenten werden geteeld. Door de bevolkingsgroei in de 19e eeuw was er meer behoefte aan voedsel en was de productie op de eilanden meer dan welkom. De kleine eilandjes leenden zich niet goed voor mechanisatie. Door de ruilverkaveling in de jaren zestig nam het belang van vervoer over water af en werden eilanden samengevoegd. Die veranderden in woningbouwgebieden, natuur en nog wat landbouw. In Museum Broekerveiling maak je kennis met het rijk der duizend eilanden en natuurlijk, het veilinggebouw. 

Broek op Langedijk
Broek op Langedijk

Na sluiting van de veiling in 1973 werd het veilinggebouw door de gemeente gekocht om er een museum van te maken. In 1975 werd het een Rijksmonument. Na een restauratie in 1979 - die mogelijk werd gemaakt door gelden van het Rijk - opende prinses Beatrix het nieuwe museum. Sinds 2009 is het museum uitgebreid met een entree- en tentoonstellingsgebouw naar ontwerp van Flip Rosdorff. Het is een glazen gebouw waarop luchtfoto’s van het ‘rijk der duizend eilanden’ zijn geprint. Binnen het gebouw zijn er tentoonstellingen en in het buitenmuseum wordt een indruk gegeven van de landbouw, ambachten en leefomstandigheden rond de eilandjes. Een rondvaart in het Oosterdelgebied is onderdeel van het museumbezoek. Evenals een veiling meemaken, waarover later meer. 

De structuur van dit gebied maakte dat alles per boot moest worden aan- en afgevoerd. De boten - hier ‘skuiten’ of ‘vletten’ genaamd - waren meestal van zwart geteerd staal met rode en groene accenten, vaak voorzien van een vaste dieselmotor. Schuiten zonder motor werden voortbewogen met de kloet, een houten vaarboom met een V-vormige onderkant die wel grip heeft in de klei maar niet in blijft steken. Wat Broek op Langedijk bijzonder maakt, is dat de groenteveiling ook helemaal op boten is gericht. Het was de eerste doorvaargroenteveiling in Europa, opgericht in 1887 bij de Bakkersbrug. De veiling vond eerst in de open lucht plaats. Om het ordentelijker te laten verlopen werd een steiger en een vaargeul toegevoegd. In 1896 werd een tuinbouwcoöperatie opgericht en twee jaar later een keurmeester aangesteld. In 1903 werd een veilingklok aangeschaft die vermoedelijk in een oud veilinggebouw was opgehangen. Er ging veel geld om in de handel van groenten: in 1907 werd voor 700.000 gulden verhandeld en in 1911 bedroeg de jaarlijkse omzet al bijna 3 miljoen gulden. In 1907 was er een spoorverbinding St. Pancras – Broek op Langedijk waardoor de groenten ook naar Rotterdam konden worden getransporteerd. 

Veiling- en liggebouw Broekerveiling
Veiling- en liggebouw Broekerveiling

Het oude veilinggebouw uit 1904 werd in 1912 vervangen door een nieuwbouw naar een ontwerp van W. Dirkmaat Jz. en Joh. Groot. Het veilinggebouw werd boven het water op houten palen gebouwd waardoor de tuinders met hun schuiten beladen met groenten, door de afmijnzaal (veilingzaal) konden varen. Het werd daarom ook wel een doorvaarveiling genoemd. In 1922 is het gebouw uitgebreid met een lighal boven het water waar de boten konden wachten voor de veiling. Het fungeert als een overdekte haven waardoor de producten tijdens het wachten niet langer aan felle zon, regen en andere weersinvloeden werden blootgesteld. In 1925 werden een invaart en een tweede lighal gebouwd waardoor er in totaal 200 ligplaatsen ontstonden. De lighallen zijn volledig toegankelijk. Binnen de lighallen zijn verschillende boten aangemeerd en is een deel ingericht als expositieruimte. 

Broekerveiling interieur lighal
Broekerveiling interieur lighal

Als bezoeker kun je ook het veilinggebouw bezoeken en een veiling meemaken. Dat is natuurlijk wel een veiling voor de show, maar je kunt zelf bieden en tuinbouwproducten kopen. Het is een prachtig houten gebouw met in het midden de vaarroute. Er is een roldeur aan de zijde van de lighallen en een roldeur onder de veilingklok die je naar buiten brengt. Aan weerszijden zijn er houten banken. In die banken zijn er 100 knoppen; een knop voor elke koper. In de bloemteelt en tuinbouw en bij de verhandeling van vis veilt men bij afslag of bij afmijning. Daarbij wordt een product op een hoge prijs gezet, waarna de prijs daalt totdat iemand akkoord gaat. Het voordeel van deze manier van veilen is snelheid; er is maar één bod nodig voor het tot stand komen van een transactie. Vroeger vond deze vorm van veilen mondeling plaats en de eerste handelaar die "mijn!" (oftewel "van mij!") riep kon aangeven welk deel van de partij voor die prijs werd overgenomen. Om het probleem te voorkomen dat meerdere handelaren gelijktijdig "mijn!" roepen, werd de veilingklok ingevoerd. Wanneer de prijs onder een bepaalde waarde zakt, wordt de klok stilgezet en komt er geen transactie tot stand. Men zegt dan ook wel dat de partij is ‘doorgedraaid’. Dit fungeert als een minimumprijs. Het werkt anders dan het veilen waarbij steeds hoger wordt geboden, wat veel bekender is. Het is leuk om dit een keer mee te maken. 

Vanuit de lighallen vertrekt op vaste tijden een rondvaartboot die bezoekers meeneemt door de Oosterdel, een natuurgebied dat een beetje een indruk geeft van het rijk van duizend eilanden. De vele kleine eilandjes zijn er bijna niet meer en er wordt nauwelijks op geteeld, maar met een beetje fantasie en de verhalen van de kapitein krijg je toch een goed beeld van wat hier ooit was. Er zijn nog wel gebieden waar je een dergelijke landschap en structuur kunt zien en waar ook nog groente wordt geteeld. Een van die gebieden ligt in Frans-Vlaanderen en heet Audomarais. 

Audomarais en Sint-Omaars
Audomarais en Sint-Omaars

Frans-Vlaanderen of Zuid-Vlaanderen is het gebied dat in de 16e eeuw grotendeels bij de Zeventien Provinciën hoorde. Het werd in de periode 1659-1713 afgestaan aan het koninkrijk Frankrijk, als gevolg van de oorlogen van koning Lodewijk XIV. Er werd vroeger Nederlands gesproken en voor de plaatsnamen worden zowel het Nederlands als het Frans gebruikt. De Audomarois ligt in een laaggelegen gebied van de Vlaamse kustvlakte, een landschap zoals wij die ook in Nederland kennen. De vallei van de Aa markeert het landschap, evenals het kanaal van Neufossé, dat sinds 1753 de Leie (Lys) met de Aa verbindt en de grens met Vlaanderen vormt. De geschiedenis van de Audomarois is nauw verbonden met die van de stad (Saint Omer) en het aangrenzende moeras. Dat moeras beslaat ongeveer 3.700 hectare aan wetlands in 2010, een overblijfsel van een enorm moeras dat sinds de vroege middeleeuwen is ontwaterd via 160 km aan watergangen. Mede door de monniken werden de moerassen drooggelegd om te dienen als landbouwgrond. De polders van Audomarois, beschermd door Unesco, vormen nu een verzameling van (ei)landjes, ontsloten door vele kilometers aan waterwegen. Al die landjes werden bewerkt door lokale tuinders die er meer dan vijftig soorten groente verbouwen, waaronder vooral bloemkool. Bijzonder is dat er nog altijd tuinders actief zijn in dit gebied. Dat ontdek je door de groente- en fruitstalletjes langs de wegen en nog beter als je een vaartocht maakt in een boot. 

Bij de Maison du Marais kun je een rondvaartocht maken die achter dit bezoekerscentrum start. Je komt dan snel langs een herbouwde houten poldermolen uit 1985. Die stond vroeger op een andere plek, aan de rivier de Kleine Clemingue. Er hebben er zeker zes van dergelijke molens gestaan in de Audomarois. Niet alleen waren ze nodig voor de drooglegging maar ook om te zorgen dat de landjes voor de tuinbouw tussen maart en november voldoende droog bleven. Ook na zware regenval kon de molen worden ingezet om het te veel aan water weg te pompen richting de rivier de Aa. De molen die hier is herbouwd is de Moulin d’Aile die in een zware onweersbui in 1948 zijn wieken kwijtraakte. Wat mooi te zien is bij deze herbouwde molen is de zogenaamde schroef van Archimedes. In het Nederlands wordt het ook wel een vijzelpomp genoemd. De schroef wordt in beweging gebracht door de wieken van de molen en het water kan van een lagergelegen punt naar boven worden gepompt. De schroef zit in een passende houten bak zodat er geen water uit lekt. Boven werd het water via een metselwerk bak afgevoerd. 

Je kunt ook met een ambachtelijke botenmaker in een moerasboot een vaartocht maken via de werkplaats Les Faiseurs de Bateau. Rémi Colin, de laatste ambachtelijke botenmaker van het gebied, kan je daar laten zien hoe de traditionele moerasboten – de escute en de bacôve – worden gemaakt. In tegenstelling tot het gebied bij Broek op Langedijk, wonen en werken er hier nog mensen op de eilanden. Je ervaart dat de waterlopen als wegen fungeren: alles is van borden voorzien zodat je weet waar je bent en waar je wel of niet in mag varen. De tuinderijen zijn klein en lastig bereikbaar en de grond is niet draagkrachtig. Dat betekent dat je hier mensen ziet werken met handploegen en de oogst wordt nog altijd per boot afgevoerd. 

 Wij hebben echt ervaren wat het is om in zo’n gebied te verblijven en hebben geslapen in het vakantiehuis Le Moulin Rouge nabij Klaarmares (Clairmarais). Dit is een gebied aan de oostzijde van Saint Omer, net ten oosten van het kanaal van Neufossé, met dezelfde kenmerken als Audomarais. Le Moulin Rouge – ja er staat echt een kleine rode replica van een windmolen in de tuin – fungeerde vroeger als café-restaurant. Nu is het ingericht als een vakantiehuis. Je moet een brug over om op het erf te komen. Je bent omringd door water. Als je in de tuin zit, is het een komen en gaan van (rondvaart)boten. 

Ook Klaarmares heeft als plaats een lange geschiedenis. Op 26 april 1140 werd door de Graaf van Vlaanderen Vlaanderen Diederik van de Elzas en zijn vrouw hier de Abdij van Klaarmares gesticht. De Abdij van Klaarmares was een cisterciënzerabdij en een dochterabdij van de door Bernardus van Clairvaux gestichte Abdij van Clairvaux. Het kreeg bij zijn stichting heel wat giften van hooggeplaatste adellijke personen. Er was een reeks van 59 abten, totdat de abdij in 1791 werd opgeheven en als nationaal goed verkocht, als zovele kerkelijke bezittingen na de Franse Revolutie. De afbraak van de abdij begon in 1802 en nam tien jaar in beslag. Onderdelen en goederen van de abdij zijn na de afbraak elders terecht gekomen. De abdijhoeve is niet gesloopt en de gebouwen staan er nog altijd. Het is privé-bezit maar je kunt wel een kijkje nemen. De gemeente had geen kerk meer na het verdwijnen van de abdij, tot in 1873 nabij de abdijruïnes uiteindelijk een kerk werd opgetrokken. Voor de kerk staat een opvallend beeld om de gevallen kinderen uit de 1e Wereldoorlog te gedenken. Naast het monument staat een groot beeld van een soldaat in lichtblauw uniform, leunend op zijn bajonet. In dit gebied zijn de herinneringen aan de ‘grote oorlog’ nooit ver weg. Vanuit Klaarmares kun je wandelingen maken die je ook langs tuinderijen en waterlopen brengt.  

Clairmarais abdijhoeve
Clairmarais abdijhoeve

Het is een beetje raden waarom de tuinbouw op de eilandjes in de Audomarais nog wel voor een deel in stand zijn gehouden en niet in Broek op Langedijk. Nederland heeft al snel de mechanisatie in de land- en tuinbouw omarmd. Om zinvol het land met machines te bewerken, waren grotere stukken land veel efficiënter. Bij Broek op Langedijk ging de structuur van het gebied dan ook snel ten onder toen de ruilverkaveling inzette. Dit zal veel minder het geval zijn geweest in de Audomarais. Daarnaast zou de nabijheid van de stad Sint-Omaars, dus een afzetgebied om de hoek, wellicht ook een rol gespeeld hebben. Sint-Omaars heeft een haven en de Audomarais en Klaarmares zijn direct per water bereikbaar. Er was geen behoefte aan een veilinggebouw in het gebied zelf, de stad voorzag in een markt. 

In tegenstelling tot Broek op Langedijk, waren niet de boeren en bewoners maar juist de monniken de motor achter de inpoldering van het gebied rondom Saint Omer.  Saint Omer is in de 7e eeuw ontstaan rondom de gestichte Sint-Bertinusabdij. De Sint-Bertinusabdij werd een van de meest invloedrijke kloosters in Noordwest-Europa. De abdij kende haar grootste bloei vanaf haar ontstaan tot in het midden van de 13e eeuw. Vanaf de 9de eeuw was verantwoordelijk voor het droogleggen van duizenden hectare moeras. De abdij bleef bestaan tot de afschaffing in augustus 1791 na de Franse revolutie. De veertig nog aanwezige monniken werden verjaagd en de gebouwen werden aanvankelijk gebruikt als hospitaal voor het Franse leger. Al snel startte de ontmanteling van de gebouwen. Wat de monniken niet hadden meegenomen werd openbaar geveild (o.a. houtwerk, schilderijen, altaren, glasramen, marmer, meubilair, reliekschrijnen, gewijde vaten, tapijten, orgels, ijzerwerk, de klokken van de beiaard). De gebouwen werden verkocht maar bleven gedeeltelijk overeind.

In 1811 kocht het gemeentebestuur de gebouwen terug. Het schip van de kerk stond er nog, maar werd verder gesloopt en met die bouwmaterialen werden het gemeentehuis van Sint-Omaars een muziekschool en een slachthuis gebouwd. Vanaf 1840 werden de overgebleven muren en ruïnes als beschermd monument bewaard. De abdijtoren (58 m) bleef staan maar, stortte toch in 1947 in. De restanten van de abdij zijn nu een opvallende verschijning aan de rand van de stad. 

Model en ruïne Sint-Bertinusabdij, Sint-Omaars
Model en ruïne Sint-Bertinusabdij, Sint-Omaars

Het geloof heeft vele sporen nagelaten in de stad: de gotische Onze-Lieve-Vrouwekerk in Sint-Omaars (13e-15e eeuw, kathedraal van het voormalige bisdom Sint-Omaars), de Sint-Denijskerk (13e en 18eeeuw) en de Heilig-Grafkerk (12e en 15e eeuw), het voormalige Jezuïetencollege, herbouwd in 1592 (met Bibliothèque de l'Agglomération de Saint-Omer met bezienswaardige Salle du Patrimoine) en het voormalige bisschoppelijk paleis (1680-1701; vergroot in 1843-1844 dat nu als gerechtshof functioneert). Naar onze mening is de inpoldering van de omliggende gronden tot een bloeiend tuinbouwgebied, ook een spoor dat de moeite van het beschrijven en verbeelden waard is. 

Deel dit artikel